De NSB (7)

Aanvankelijk had Mussert erkend dat de Nederlandse verhoudingen – anders dan de Duitse – geen reden geven tot antisemitisme. Maar dat veranderde geleidelijk, deels onder druk van de NSB-leden, voor een ander druk vanwege het duidelijke antisemitisme in Duitsland. In plaats van een kritische houding koos Mussert voor een volgzaam beleid.

Het Jodenvraagstuk

Vanaf 1936 begon Anton Mussert openlijk te spreken van het zogenaamde ‘Jodenvraagstuk’. In een interview zei hij dat hij pas over de Joden was gaan nadenken, toen zij zich tegen de NSB keerden. Toen zag hij – volgens eigen zeggen – pas in dat de Joden een gevaar vormden. Hij zei: ‘Ik ben hun vijand en zal dat altijd zijn! Als ik de macht krijg zullen ze eenvoudigweg verdwijnen.’

Formeel bleef Mussert een positieve uitzondering maken voor geassimileerde Joden. Dat schreef hij althans een jaar na het interview in zijn brochure De Bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme. Maar zijn toon was harder geworden:

‘De Nederlandse sectie van het internationale Jodendom, versterkt door de duizenden uit Duitsland naar hier verhuisde Joden, is er zich ten volle van bewust, dat zij reeds zeer ver gevorderd zijn op de weg van het in slavernij brengen van het Nederlandse volk door de machtige wapens, genaamd kapitalisme, marxisme en democratie.’ 

Net zoals (vooral) tijdens de corona-pandemie (waarbij vrij massief berichten de wereld in gingen dat het WEF beheerst wordt door Joden en gefinancierd wordt door de Joodse zakenman George Soros) namen ook toen al volgens Mussert de Joden stap voor stap de hele Nederlandse bodem in bezit, ze beheersten de industrie, bepaalden wat Nederlandse kinderen moesten leren op school, spraken recht over Nederlanders en schreven voor hoe Nederlanders moesten denken en handelen. Het verschil is dat de hedendaagse kritiek zich richt op de wereldregering en dat Mussert zich vooral concentreerde op de situatie in Nederland. Pas in de tweede plaats kwam de kritiek op de Volkenbond.

‘Dit is ondragelijk, dit dulden wij niet, nu niet en nooit; het is onze plicht, daaraan een einde te maken.’

De oplossing van het Jodenvraagstuk

Op 18 november 1938 presenteerde hij in Volk en Vaderland zijn persoonlijke plan ter oplossing van het zogenaamde Jodenvraagstuk. Let wel, dit was een week nadat in Duitsland de beruchte Kristallnacht had plaatsgevonden. Mussert eiste dat Nederland de grenzen zou sluiten voor Joden die Nazi-Duitsland ontvluchtten. Bovendien moesten alle Joodse immigranten die na 1 augustus 1914 het land waren binnengekomen, Nederland verlaten. Voor hen zou elders in de wereld een zogenaamd Joods Tehuis worden gesticht. Hij schreef:

‘Nodig is een land te zoeken buiten Europa, waar ruimte, bodem en klimaat geschikt zijn tot behoorlijke, geleidelijke opneming van de Joden, die de Europese volkeren niet meer wensen te herbergen en die anders niet meer zullen weten, waarheen zich te wenden.’

Mussert stelde voor om de Nederlandse kolonie Suriname beschikbaar te stellen aan de Joden. Maar dan moesten Frankrijk en Groot-Brittannië op hun beurt bereid zijn de beide Guyana’s te offeren.

Mussert liet verder in het midden hoe het plan concreet vorm kon worden gegeven. Wat als de Joden niet zelfstandig zouden vertrekken? En zouden deze drie koloniën dan autonoom worden, of was het de bedoeling dat de koloniale mogendheden het bestuur op zich zouden blijven nemen? Nieuw was het plan ook niet: een eerder plan was om de Joden naar Madagascar te laten verhuizen.

Vanaf 22 oktober 1938 liet de NSB geen Joden meer toe als leden en bestond ook op dit punt geen verschil meer met de NSDAP.

De NSB (6)

Het toenemend racisme binnen de NSB ging gelijk op met het antisemitisme. De haat tegen alles wat anders was kristalliseerde zich uit in een haat tegen het Joodse volk.

Bij de oprichting van de NSB in 1931 was hier nog niets van te merken. Mussert was persoonlijk goed bevriend met een Joodse collega-ingenieur, Paul Josephus Jitta. De twee vakgenoten en hun vrouwen kwamen vaak bij elkaar over de vloer. Mussert stelde ook geen voorwaarden aan het lidmaatschap van de NSB. Ook Joden konden lid worden, en sommige deden dat. Volgens een schatting zijn in totaal ongeveer 150 Joodse Nederlanders lid geweest van de NSB.

Sommige tegenstanders van de NSB doorzagen echter al snel de onderliggende bedoelingen. In Duitsland hadden de nationaal-socialisten immers openlijk de oorlog verklaard aan wat zij ‘het internationale Jodendom’ noemden. En dan zouden hun Nederlandse naamgenoten geen enkel bezwaar tegen Joden hebben? Dat leek wel erg onwaarschijnlijk.

Open brief aan de Joodse NSB-leden

Om zijn standpunt te verduidelijken schreef Mussert een open brief in de Volk en Vaderland van 22 april 1933, getiteld Enkele woorden aan onze Joodse leden. De brief luidde als volgt:

‘Onze NSB is principieel niet-antisemitisch. De toestanden zijn hier te lande op dit punt nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitsland. Wat dit betreft, sluit onze beweging zich dus meer aan bij Italië, waar de leer van het fascisme het antisemitisme niet kent.
Niettemin wordt met voorbedachten rade door onze tegenstanders soms openlijk, doch meestal in het geniep, verkondigd dat ook wij NSB’ers jodenhaters zijn. Gij weet als NSB’ers dat dit niet zo is, dat onze zin voor rechtvaardigheid […] dit niet toelaat, omdat er een gehele categorie van Nederlandse Joden aanwezig is, die Nederlands voelt, denkt en in wezen Nederlands is; de categorie waartoe Gij behoort.’

Tot zover waren Musserts woorden geruststellend. Ze leken erop te duiden dat zijn onthouding van antisemitische retoriek een stevige, principiële basis had. Maar door het vervolg van de brief schemerde iets anders. De gelijkgestemde (‘vaderlandslievende’) Joden konden rekenen op begrip. Maar daarnaast was er de internationale beweging van de Joden, die het meest zichtbaar tot uiting kwam in het zionisme.

Want tegenover de Joden die in wezen Nederlands waren stond volgens de NSB-leider: ‘de grote, zeer grote groep van Joden, die […] vooraan staan in de bestrijding van onze beweging. […] Van die zijde zult Gij, Joodse NSB’ers, voor de voeten geworpen krijgen dat Gij […] heult met de vijand van uw ras. […].

Tegen de NSB? Dan geen goede Nederlander!

Joden die het niet eens waren met de doelstellingen van de NSB toonden volgens Mussert aan dat ze geen goede Nederlanders waren. Eigenlijk was het eigen schuld, dikke bult. Deze Joden riepen het eigenlijk over zichzelf af als de NSB antisemitisch zou worden.

Zolang er Joodse leden waren, hóefde het zover niet te komen. Maar als zij de beweging verlieten, zou niets de NSB meer beletten om het antisemitisme te omarmen. De Joodse NSB’ers werden dus moreel gegijzeld, net zoals later leden van de Joodse Raad.

Van Musserts constatering dat veel Joden tegen de NSB waren, was het maar een kleine stap naar het verantwoordelijk stellen van de Joden voor elke oppositie die de beweging ontmoette.

De ‘Joodse terreur’

Op 20 mei 1933 schreef de Amsterdamse kringleider Herman Reydon in Volk en Vaderland een stuk getiteld ‘Joodse terreur’. Dat ging over communisten die NSB’ers op straat aanvielen. Want volgens het nationaal-socialistische wereldbeeld was het communisme bedacht door Joden. Door de arbeiders op te stoken wilden zij elke samenhang binnen het volk vernietigen, om dan zelf te kunnen heersen.

Ook het kapitalisme, dus het tegenovergestelde van communisme, zou een Joodse uitvinding zijn. In dit geval om het werkende volk uit te buiten.

Een half jaar na Reydons artikel klaagde Mussert in een interview met een Duitse journalist over uit Nazi-Duitsland gevluchte Joden, die zich kritisch zouden uitlaten over Nederland. Als zij daar niet mee ophielden, dan zouden zij ook in dit land antisemitisme uitlokken.

Drie groepen Joden

De instroom van Joodse vluchtelingen uit Duitsland vervulde de NSB-leider met afkeer. In Brochure nr. 4 gepubliceerd uit 1934 verklaarde Mussert:

‘Wij wensen deze vreemdelingen te beletten, ook hier de beroepen en bedrijven te overstromen’. 

Mussert onderscheidde drie categorieën van Joden, namelijk:

  1. Zogenaamde ‘nationaal-voelende Nederlanders, die van Joods ras zijn’. Tegen deze geassimileerde Joden maakte de NSB geen bezwaar. Ze moesten gewoon als Nederlanders worden beschouwd.
  2. Orthodoxe Joden. Zij leefden zó in hun eigen wereld, dat zij niemand tot last waren. Bovendien streden zij net als de NSB tegen het zogenaamde ‘goddeloze’ bolsjewisme.
  3. Joden, die geen deel hebben aan onze nationale gedachte, omdat voor hen nationaal niet betekent Nederlands, doch Joods, en zulks niet uit religieuze overwegingen, maar uit rasdriften’.
De laatste categorie Joden was voor Mussert problematisch. En hij schaarde een steeds groter deel van de Joodse bevolking in Nederland onder deze groep. De NSB-propaganda werd alsmaar antisemitischer van toon. 

De NSB (5)

De NSB begon als fascistische partij. Hun leider, dr. Anton Mussert, nam afstand van het 'biologisch racisme' dat kenmerkend was voor de nazi's. Nadat Adolf Hitler aan de macht was gekomen kleurde de partij steeds meer racistisch en daarmee, in navolging van de NSDAP,  ook antisemitisch. 

Gereformeerd en NSB

Een van de eerste prominente NSB’ers die het bloed-en-bodemdenken omarmde, was de Barneveldse boerenzoon Evert Jan Roskam. In 1934 publiceerde hij bij de partijuitgeverij een brochure met de lange titel De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland in verband met ons christelijke volkskarakter en onze Germaansche volksaard. Volgens Roskam hadden de Nederlanders een aantal belangrijke waarden geërfd van hun Germaanse voorouders:

Roskam, die gereformeerd was, probeerde het heidendom van de oude Germanen en zijn eigen geloof nog met elkaar te verzoenen.

Binnen de Gereformeerde Kerken was men altijd tegen de vermenging van christendom en heidendom geweest. Om een voorbeeld te noemen: de kerstboom was taboe. Daarom was er voor de opvattingen van Roskam nauwelijks ruimte. NSB-leden werden naar aanleiding van een landelijk besluit in 1936 in tal van plaatsen van de viering van het Heilig Avondmaal geweerd. Er waren naar schatting 8000 kerkleden tevens lid van de Gereformeerde Kerken. Mijn grootvader schreef als hoofdredacteur van het Friesch Dagblad zeer kritisch over de opvattingen van de NSB. Toen de Nederlandse kranten onder Duitse censuur kwamen te staan hief het Friesch Dagblad zich als enige krant op. Mijn grootvader moest voor straf naar het gijzelaarskamp in Sint Michielsgestel. 

Neuheidentum

Andere aanhangers van het volkse gedachtegoed zochten inspiratie in een Germaans Neuheidentum. Zij richtten de stichting Der Vaderen Erfdeel op. Dit clubje ‘volkse’ NSB’ers stond al snel in verbinding met de SS in Duitsland, waarvan leider Heinrich Himmler eveneens een grote belangstelling had voor Germaanse archeologie en spiritualiteit.

Verschuiving in het denken van Anton Mussert

Hoe stond leider Mussert tegenover de groeiende activiteit van zijn ‘volkse’ partijgenoten? Hij nam niet onmiddellijk ál hun ideeën over, maar liet zich er wel door inspireren. Al op 21 mei 1934 hield Mussert voor een verzameling boeren in het Groningse Wedde een lezing, waarin de invloed van het bloed-en-bodemdenken merkbaar aanwezig was. Hij zei:

‘Wij spreken van een Nederlands volk, van de Nederlandse stam. Wij kunnen dit volk, deze stam, vergelijken met een boom. Wij wensen die boom stevig geworteld in de vaderlandse grond. […] Voor ons volk vormt gij landbouwers en boeren bij het beeld van deze boom het hechte, stevig in zijn grond verankerde wortelstelsel. Een gezond wortelstelsel is voor ons de enige zekerheid dat deze boom zal blijven voortbestaan.’ 

Ruzie binnen de partij

De verkiezingen van 1937 brachten trouwens een teleurstelling: van de 8 procent die de NSB twee jaar eerder bij de Provinciale Statenverkiezingen had behaald, bleef nog maar de helft over. Zoals zo vaak gebeurt bij verliezende partijen, begon het bij de NSB intern te rommelen. De meest radicale krachten in de beweging vonden Mussert te gematigd op het rassendossier. Om zijn positie te behouden moest hij hen meer ruimte geven. Een gevolg was dat hij steeds vaker volkse thema’s aansneed, zoals bloed-en-bodem, racisme en antisemitisme. Zo schreef Mussert in hetzelfde jaar 1937 de brochure De Bronnen van het Nederlandsche Nationaal-Socialisme, met daarin het volgende:

‘Wij zijn er trots (niet hoogmoedig) op, wij zijn er dankbaar voor, deel uit te maken van het Nederlandse volk. Wij weten dat dit volk – met de Engelsen, de Duitsers, de Scandinaviërs – behoort tot de Germaanse tak van het Noordras, het ras, dat de wereld tot op de huidigen dag leidt door zijn scheppende kracht, zijn stoutmoedigheid, zijn doorzettingsvermogen, zijn wilskracht.’

Onverbloemd racisme

Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland hadden bezet, was het hek van de dam en kwam de ware racistische aard pas echt uit de mouw. Veel radicale leden sloten zich aan bij de Nederlandse tak van de SS op te richten, die tevens onderdeel van de NSB moest zijn. Aan het hoofd werd Feldmeijer gesteld. De Nederlandse SS was bedoeld als een elitekorps van jonge mannen met de juiste fysieke kwaliteiten, een fanatiek geloof in het nazisme en een zogenaamd ‘zuivere’ stamboom.

Feldmeijers politiek opdracht was om in Nederland de Groot-Germaanse gedachte te promoten. Als Duitsland de oorlog gewonnen had, moest volgens Himmler een Groot-Germaans Rijk worden gesticht onder één Führer, Adolf Hitler. Ook Nederland zou daar deel van uitmaken.

Nederland als vazalstaat

Mussert daarentegen wilde Nederland niet tot een Duitse provincie degraderen, daarvoor was hem het eigen land toch te lief. Hij wilde Nederland en Vlaanderen verenigen en zelf minister-president worden van een soevereine NSB-staat. Deze soevereine staat zou vervolgens wel toetreden tot een Germaanse statenbond. Het zou dus een soort van vazalstaat worden, met een beperkte eigen autonomie en waarschijnlijk ook weinig politieke speelruimte.

Het ging hier om een wezenlijk meningsverschil tussen Mussert en de SS. Toch was Mussert zeer loyaal aan de Duitse overheerser. In januari 1941 schonk hij aan Himmler een schaalmodel cadeau van een Nederlands fregat uit de 18e eeuw, als dank voor een meerdaagse ontvangst in München, inclusief bezoek aan concentratiekamp Dachau. Dat was kennelijk een uitje waar Himmler trots op was.

De tekst van deze blogs is ontleend aan een lezing (2015) door historicus Bas Kromhout over de ontwikkelingen en de kenmerken van de NSB in de jaren '30 en gedurende de bezetting. 

Van RSI tot BNS

Soms heeft de halve bevolking er last van en daarna verdwijnt het verschijnsel weer. Dertig jaar geleden zaten wachtkamers vol met mensen die RSI meenden te hebben. 

Duizenden polsen werden in blauwe steunmiddelen ingekapseld. Daar hoor je tegenwoordig weinig meer van. De boeken over RSI liggen inmiddels onverkoopbaar bij de ramsj. Zo’n bejaarde ziekte wil je nu niet meer oplopen. Daarom is de naam veranderd in CANS. Ik weet helaas niet meer wat die afkorting betekent. Maar dat wisten veel RSI-klanten ook niet. Met CANS heb je alsnog een naam voor je klachten.

Er was rond 2010 ook een hausse aan klachten bij de tandarts. Mensen die gingen ‘klemmen’. Dat is een variant op het knarsen (bruxisme), wel minder schadelijk, maar even pijnlijk. Die hausse is inmiddels weer verdwenen, maar niemand weet hoe deze diagnose op kon komen, kon blinken en vervolgens weer kon verzinken.

Het ingewikkelde is dat beide klachten pijnlijk waren en dat behandelaars ze ook echt waar konden nemen. Het waren modieuze ziekten, maar het was geen onzin.

Een andere ziekte die niet officieel wordt erkend is HSP: de Hoog Sensitieve Persoon. Twintig jaar geleden verscheen er een hausse aan boeken waarbij je zelf kon vaststellen of je HSP had. Het lastige aan zelfdiagnose is dat je jezelf ook naar zo’n diagnose toe kunt schrijven. Psychiater Bram Bakker heeft ook – volgens eigen zeggen – de meest effectieve behandeling bedacht: een maand lang niet op social media kijken en een half uur televisie per dag en de klachten verdwijnen bij de meeste mensen als sneeuw voor de zon.

Onlangs werd in de literatuur een nieuw syndroom beschreven: BNS, oftewel: het Bent Neck Syndrome. De definitie luidt: het onvermogen om te lopen, te staan of te zitten zonder op een klein beeldscherm te staren. Maar ook tijdens het fietsen en het autorijden wordt BNS waargenomen. Grote concentraties van mensen met BNS worden gezien op perrons, in het openbaar vervoer, in wachtkamers, tijdens pauzes op school. Maar ook tijdens maaltijden, verjaardagen en inmiddels zelfs tijdens kerkdiensten kan BNS waargenomen worden.

De bijverschijnselen zijn niet gering. Aandacht en concentratie verminderen. Luister-en gespreksvaardigheden komen op een lager peil te liggen. Ouders met BNS zijn minder in staat om ongedeelde aandacht aan hun kinderen te geven. Ook de vaardigheid om correct de taal te spellen vermindert.    

Verwant aan BNS is CCD: de Compulsive Connectivity Disorder, een angststoornis met dwangmatige trekken. Kenmerkend is de voortdurende angst om berichten te missen die op een klein beeldscherm verschijnen. De nachtrust wordt verstoord, want ook ’s nachts mag je niets missen. Ook CCD breidt zich als een olievlek over de Nederlandse samenleving uit.

Eén troost: als meer dan de helft van de bevolking BNS en CCD heeft is het geen afwijking meer, maar een normaal verschijnsel. Dan hebben mensen zónder BNS en CCD een afwijking.  Ze dienen zich zo spoedig mogelijk bij een GGZ-instelling te melden. Daar worden hun gegevens door medewerkers, turend op een beeldscherm, verwerkt.   

De DGW

De DGW is een persoon die graag gezien wordt als iemand die het goed met anderen voor heeft. Hij wordt alom gewaardeerd vanwege zijn altruïsme. Hij zet zich belangeloos in voor anderen die het minder hebben dan hij.

We hebben het over De Grote Weldoener. Soms zie je ze opduiken in de media. Dan hebben ze weer een enorme gift gedaan voor een goed doel. Ze staan in de krant met een cheque in de hand met een paar nullen voor de komma. Het is de hedendaagse Farizeeër die op de hoek van de straat staat te bidden. En natuurlijk is iedereen blij met die DGW. Hijzelf vooral.

In een artikel in de Volkskrant wordt geschreven dat er een andere kant aan de DGW kan kleven. Je kunt je eigen levensstijl afkopen doordat je af en toe een grote gift doet. Bijvoorbeeld: je vliegt in een privéjet, maar je stort een grote gift voor Greenpeace. Je kunt doorgaan met je levensstijl, maar de kritiek zal toch verstommen, want je hebt aangetoond dat je behoorlijk groen bezig bent.

De DGW is er ook in kleiner verband. Dat is de persoon die op allerlei plekken als Redder fungeert. Hij deelt overal complimenten uit. Hij neemt het ongevraagd op voor mensen die het moeilijk hebben. “Jij hoeft niet mee te betalen, want je zit al krap bij kas.”

Zijn er geen mensen die echt zo in elkaar zitten? Gelukkig zijn die mensen er. Meestal hoor je ze niet. Want ze willen niet opvallen. Ze doen hun werk in stilte. De DGW herken je aan de wijze waarop hij zijn goedheid etaleert.

Er is nog een testcase. Want wat gebeurt er als je de goedheid van de DGW niet erkent? Als je hem tegengas geeft? Dat wordt door de DGW als krenking ervaren. Hij voelt zich als persoon afgewezen. Degene die zijn goede werk niet onvoorwaardelijk steunt kan de wind van voren krijgen. Want de wereld is voor de DGW zwart-wit. Waarschijnlijk kan die persoon het nooit meer goed doen.

Daarmee valt de DGW door de mand. Hij is eigenlijk een klassieke narcist.

Suggestieve praatjes

Sommige mensen weten in zeer korte tijd het vertrouwen van anderen te winnen. Dat klinkt mooi, maar er kan ook misbruik van worden gemaakt. 

Mensen die zijn opgelicht zeggen vaak achteraf dat ze juist in deze persoon meteen vertrouwen hadden. “Hij begreep meteen waar ik mee zat.” En dat bleek achteraf juist de valkuil. Een beetje wantrouwen kan dus gezond zijn.

De Amerikaanse psycholoog Bertram Forer legde meer dan een halve eeuw geleden zijn studenten een tekst voor. Hij vertelde dat hij hen had geobserveerd en dat hij van hen een persoonlijke analyse had gemaakt. De tekst bestond uit zinnen zoals:

“Je wilt graag dat anderen je aardig vinden en bewonderen, maar je bent ook geneigd tot zelfkritiek. Hoewel je karakter zwakheden vertoont, kan je die doorgaans goed compenseren. Je hebt een aanzienlijk ongebruikt talent waar je geen profijt van trekt. Je straalt discipline en zelfbeheersing uit, maar van binnen ben je nogal eens een onzekere tobber.”

Daarna vroeg Forer aan de studenten of zijn analyse klopte. Bijna iedereen meende dat hij de persoonlijkheid goed in kaart had gebracht. In werkelijkheid had Forer  aan iedere student precies dezelfde tekst gegeven. Het was een algemeen verhaal dat voor de meeste mensen opgaat en zeker voor veel tieners en twintigers.

Dit verschijnsel is het Forer-effect gaan heten. Door af te stemmen op de ander en daarbij gebruik te maken van allerlei algemeenheden kunnen mensen toch gaan denken dat die persoon hen goed kent. Dat roept vertrouwen op.

Veel mensen hebben in een onbewaakt ogenblik wel eens ‘bij de kapper’ een horoscoop gelezen of thuis door Astro TV gezapt. Wat je daar leest en hoort zijn vooral algemeenheden. Het is vaagtaal die op veel mensen van toepassing is.

Daarnaast worden tijdens dure consulten allerlei voor de hand liggende associatieve opmerkingen gemaakt. Een vrouw van vijftig die geen relatie aan durft te gaan? Ik zie in de kaarten (!) dat u in het verleden teleurgesteld bent geweest in de liefde… Ook zonder voorspellende gaven kan ik zo’n inkopper bedenken. Maar de beller is er heilig van overtuigd dat het allemaal klopt en verwacht dus ook dat de voorspelling uit zal komen.

Je goedgelovigheid kost een flink aantal centen maar je bent er geen cent wijzer door geworden.

Preppen (3)

In Genesis 41 vertelt Jozef aan de Farao van Egypte dat er na zeven 'vette' jaren zeven 'magere' jaren zullen komen. Hij adviseert de Farao om nú graanschuren te bouwen om een deel van de overvloedige oogsten op te slaan. Met die extra voorraad kan een komende schaarste bij de oogsten beperkt worden.

De Farao volgde het advies van Jozef op en liet graanschuren bouwen. Een voorbeeld van ‘preppen’ aan het begin van het Oude Testament.

Preppen is van alle tijden

Eigenlijk zijn we als mensen altijd al aan het preppen geweest. We hebben dijken laten bouwen voor het geval er (te) hoog water komt, we bouwden vestingsteden voor het geval er een vijand het land binnen zou vallen. Nederland is wereldberoemd geworden door één van de grootste prepprojecten ter wereld: het Deltaplan. De vaccinaties die we tegenwoordig kunnen halen zijn allemaal bedoeld om mogelijk komende golven van ziekten het hoofd te kunnen bieden. Alle verzekeringen zijn vormen van ‘preppen’: voor het geval dat…

In de woonplaats waar ik geboren ben was men tegen verzekeringen en later ook tegen vaccineren. Toen er enkele boerderijen afbrandden betaalde het hele dorp het herstel. Eventuele ziektes werden niet bestreden door vooraf te vaccineren. Je mocht pas de strijd aangaan als je al door het kwaad getroffen was. Overigens vertrouwde men wel op de sterkte van de dijken die rond het dorp lagen voor het geval er weer hoog water zou zijn.

Als ik op de fiets stap zitten er in de fietstas allerlei middelen die met preppen te maken hebben. Ik heb mijn medicijnen mee voor het geval ik de laatste trein mis. Reparatiespul voor het geval ik pech krijg met de fiets. Een kopie van mijn treinkaart voor het geval de telefoon niet meer kan opladen. Regenkleding voor het geval het gaat regenen. En ik zet mijn fiets op slot, hoewel dat volgens één van mijn vroegere cliënten niet nodig is, omdat mijn fiets een eigen beschermengel zou hebben.

Het kan natuurlijk ook anders. Een kennis besloot om zonder enige voorbereiding om opeens op de fiets te stappen voor een lange rit. Hij had niet berekend hoe ver het was. Hij had geen extra kleding mee, ook geen regenkleding, geen eten ('dat scoor ik onderweg wel') en hij had geen weerbericht beluisterd. Zo'n levenswijze spreekt mij erg aan, maar ik waag me er niet aan. De kennis kwam van een koude kermis thuis: nog voor Gouda kreeg hij een lekke band en hij moest tot aan het station van Gouda lopen. Hij kreeg het koud en bovendien ging het ook nog sneeuwen. Hij had best trek en wilde even opwarmen, maar de eetgelegenheid die hij passeerde zat dicht. Verder dan Gouda is hij niet gekomen. Hij hield er wel een mooi verhaal aan over.

In één opzicht ben ik tegenwoordig ‘antipreps’: ik heb geen idee waar ik zal gaan fietsen. Er zijn mensen die precies hun route uit stippelen, vaak inclusief knooppunten, maar in dat opzicht ben ik een complete zwerver. Het enige doel is dat ik aan het eind van een fietsdag ergens op een station aan moet komen.

Onder het hedendaagse ‘preppen’ verstaan we iets anders. Het is het voorbereid zijn op een mogelijke ramp en je daar min of meer tegen ‘wapenen’. Het gaat doorgaans niet om een concreet scenario (een mogelijke watersnood), maar om een ramp met een apocalyptisch karakter die ons voorstellingsvermogen min of meer te boven gaat. Dat is deels ook wel begrijpelijk, want we zijn zó afhankelijk geworden van technologie dat een kleine hapering tot een groot gemak kan leiden.

Opvallend is dat het meest verkochte 'prepmiddel' een filter is om water te kunnen zuiveren. Er wordt door sommige verkopers zelfs beweerd dat je op die manier zelfs radioactief besmet slootwater zou kunnen zuiveren. 

Preppers (2)

Er zijn preppers die eigenlijk beter de naam 'autonomen' kunnen krijgen. Ze vertrouwen de overheid voor geen meter. Daarom hebben ze zichzelf zelfstandig verklaard. Sommigen verschansen zich zwaar bewapend in een bunker, voorzien van noodrantsoenen en van wapens. 

Vaak gaat het – zoals in de serie Doomsday Preppers van National Geographic – om witte mannen, Noord-Amerikaans, Republikein en fervent voorstander van wapenbezit. Het liefste wonen ze ver buiten de ‘bewoonde wereld’ en bouwen daar met gelijkgestemden een eigen autonoom bestaan op. Louis Theroux bezocht onlangs nog een paar van deze ‘communities’.

Met die ‘communities’ is iets bijzonders aan de hand. Oorspronkelijk waren veel preppers ‘loners’: ze vertrouwden niemand. Dan ga je ook niet samenwerken met anderen.

De ‘communities’ laten zien dat er ook preppers zijn die samen iets op willen bouwen. Ze vullen elkaar vaak ook aan: de één is goed in elektrotechniek, de ander is bouwvakker, een derde heeft ervaring met het houden van schapen en een vierde heeft ervaring in het onderwijs.

Sociaal preppen

Daarmee komen we op een nieuwe groep preppers uit: community based, en dat kan ook in de eigen omgeving. Denk aan het oude Twentse begrip: naoberschap. Kenmerkend voor deze prepper is dat hij daarbij niet denkt aan het hier en nu, maar aan de toekomst. Als er een ramp gebeurt, wat heeft mijn omgeving dan nodig? De buurvrouw die slecht ter been is: kan ik nu alvast een rolstoel klaar zetten? Mijn buurman: hoe regel ik de medicatie? Hoe komt de bovenbuurman de trap af? Het accent van deze ‘left-wing preppers’ ligt bij de opbouw van de gemeenschap in plaats van bij de individuele vrijheid.

Toch is die ‘prepper’ een minderheid. De meeste – zich als preppers profilerende – mensen zijn vooral op zichzelf gericht.

Een onderzoek naar de kenmerken van preppers liet zien dat ze qua persoonlijkheid laag scoren op vriendelijkheid en nederigheid, en vaak paranoïde en cynisch zijn. Ze wantrouwen de bedoelingen van anderen, die er op uit zijn om jou een poot uit te draaien.

Professor Michel Dückers, werkzaam bij het Psychotrauma Centrum, vindt dat logisch. “Als jouw hele mens- en wereldbeeld berust op het feit dat de ander niet te vertrouwen is en je het allemaal zelf moet doen, dan is het een logische stap dat je huis een bunker wordt en dat je uiteindelijk in extreme gevallen zelfs wapens gaat verzamelen.”

Preppen doen we (bijna) allemaal. Denk alleen maar eens aan de verzekeringen die je afsluit om grote onkosten te kunnen dekken. Alleen mensen die ‘zweven’ bereiden zich niet voor op de toekomst en laten nogal eens anderen daarvoor opdraaien.

Maar ergens is er een geleidelijke overgang tussen het je in bepaalde mate voorbereiden op de toekomst en pathologie waarbij de angst zo groot wordt dat het toekomstige onheil een obsessie wordt. 

Preppers (1)

Gisteren schreef ik over dr William Makis die dankbaar gebruik maakt van de angst van mensen voor een komende pandemie. Hij schrijft dure medicijnen voor waarmee je je eigen leven kunt redden. Dat kost een paar centen, maar dan heb je ook wat. Onder die medicijnen Ivermectine, waarvan de werking nauwelijks bewezen is, behalve bij jeuk. 

In het programma God, Jesus, Trump (EO, met Tijs van den Brink) werden verschillende Mormonen geïnterviewd in hun thuisland Utah.

Mormonen zijn vaak rijk, hebben grote gezinnen en grote huizen. Meestal zijn die huizen helemaal onderkelderd (het basement is de schuilplaats in geval van tornado’s).

Eén van de Mormonen liet vol trots zijn volle kelders zien, systematisch volgestouwd met 30 jaar houdbaar voedsel (gevriesdroogd of in blik) en daarnaast zeker 30 wapens en voldoende munitie om een langdurig beleg te kunnen weerstaan. Voor het eerste kan ik nog een beetje begrip tonen, voor die wapens beslist niet. Maar ja, als je zo’n grote voorraad voedsel hebt verzameld willen anderen die – in tijden van schaarste – natuurlijk confisqueren.

In de USA zijn talloze vloggers actief met een enorm aantal ‘volgers’: denk aan een half miljoen. Ze bereiden zich voor op het instorten van de wereld. Ze worden wel ‘Doomsday Preppers’ genoemd.

Preppers
Het woord ‘prepper’ komt van het Engelse to prepare oftewel ‘je voorbereiden’. Preppers bereiden zich voor op een noodtoestand. Daarbij hebben ze allerlei noodscenario’s in hun hoofd, waarbij de meest genoemde zijn: geen water of geen elektriciteit en geen internet, waardoor de hele samenleving tot stilstand komt. Denk aan een allerminst denkbeeldige cyberaanval of het opblazen van leidingen. Wat je minimaal nodig hebt is een radio op batterijen, een waterfilter om water te zuiveren, een zaklantaarn, een gasmasker, een uitgebreide EHBO-kit en een voorraad aan eten en drinken.

Op zichzelf is dat preppen natuurlijk helemaal niet zo vreemd. Misschien zijn veel mensen wel veel te onbezorgd. Tijdens de Koude Oorlog hadden veel mensen een paar blikken noodbiscuit in huis en een plek om te schuilen ‘als de bom viel’. Dat was bijvoorbeeld onder het bureau. Wij pasten met zes kinderen en twee volwassenen helemaal niet onder dat bureau, bedacht ik als kind, dus had ik voor mezelf een inbouwkast onder de trap in gedachten. Na de bom kon ik dus uit de kast komen.

Achteraf klinkt het allemaal lachwekkend en dat was het ook. Maar het idee was niet verkeerd.

We zijn allemaal preppers

Preppen doen we bijna allemaal. Denk aan het afsluiten van verzekeringen, ‘voor het geval dat’. Je wilt niet opeens naast de ellende die je overkomt ook nog eens financieel in de problemen komen. En bijna alle mensen hebben een medicijnkastje in huis met voor de helft verlopen medicijnen.

En wat ons land betreft: dijken zijn een voorbeeld van landelijk preppen. Ze worden ontworpen voor het geval we ooit een heel zware stormvloed krijgen, die in theorie bijvoorbeeld één keer in de 300 jaar voor zou kunnen komen. De schade van één stormvloed is zó groot dat je zelfs dát risico niet wilt lopen.

Medicijnen

De medicijnen vind ik nog een apart verhaal. Tineke heeft medicijnen nodig. Als ze ze niet inneemt overlijdt ze binnen korte tijd. Ik vind dat die medicijnen in Europa gemaakt moeten worden, maar bijna alles komt uit China of India. Alleen al als de aanvoerlijnen geblokkeerd worden raakt ze in korte tijd in de problemen en ik sta er bij en ik kijk er naar.

Het liefst zou ik die medicijnen gaan preppen, maar hoe kom je daaraan als ze alleen op recept verkrijgbaar zijn? Ik ben dus ook een beetje een prepper. 

De NSB (3)

De NSB was niet alleen antidemocratisch, maar ook gewelddadig. Dat kwam o.a. tot uiting is de geüniformeerde partijmilitie. Deze Weer-Afdeling of WA fungeerde als lijfwacht, ordedienst en ceremoniële versiering van partijbijeenkomsten. 

Officieel werd de WA ingezet als particuliere bewaking. Maar de leden van de WA waren mensen die graag de confrontatie opzochten. Als er weinig gebeurde zorgden ze zelf voor de ellende, om daarna in de slachtofferrol te duiken: ‘we werden door communisten aangevallen’.

Uniformverbod

In 1933 kondigde de regering Colijn een algemeen uniformverbod voor politieke organisaties af. De zwarte pakken van de WA moesten in de kast blijven, maar de WA’ers kwamen nog steeds agressief uit de kast. In 1935 kwam het in de grote steden regelmatig tot vechtpartijen tussen NSB’ers en communisten. In Amsterdam trokken wekelijks wel vijftig WA’ers tegelijk bepaalde arbeidersbuurten in, die als ‘rode’ bolwerken bekend stonden. Communisten stonden klaar om hen er weer uit te gooien. De NSB wees natuurlijk steevast de tegenstanders aan als de aanstichters van het geweld. Hun leden zouden slechts slachtoffer zijn van de zogenaamde ‘rode terreur’.

Verbod op politieke weerkorpsen

In december 1935 besloot de regering dat de maat vol was. Zij diende een wetsvoorstel in om politieke weerkorpsen te verbieden. Mussert wachtte de behandeling in de Tweede Kamer niet af en hief de WA zelf op. In de tussentijd probeerde hij nog zoveel mogelijk van de organisatie te redden. Hij liet verschillende WA-afdelingen voortbestaan als wandelclubs en gezelligheidsverenigingen. Hij verwachtte dat de WA ooit weer volop in actie zou kunnen komen.

Mussertgarde

In 1939 kreeg een NSB-lid, Henk Feldmeijer, van Mussert toestemming om – ondanks het verbod – een nieuwe militie op te richten: de Mussertgarde. Mogelijk vond Mussert het ook wel prachtig dat er een brigade naar hem was genoemd. De groep van 200 jongeren was gemodelleerd naar het voorbeeld van de SS in Duitsland. Alleen mannen met een zuivere arische afstamming mochten lid zijn. De Mussertgarde kon niet de straat op, maar men trainde elkaar in de eigen omgeving. De bijeenkomsten bestonden deels uit ideologische scholing en voor een ander deel beoefende men de vechtsport.

De Centrale Inlichtingendienst van de overheid deed onderzoek naar de Mussertgade. Men kon echter geen strafbare feiten vaststellen, omdat er binnen de groep niets op papier werd gezet. Alles gebeurde door mondelinge overlevering.

De bezetting

 Na de Duitse inval in 1940 verscheen de WA weer op straat. De nazi-revolutie was immers gekomen en de NSB wilde haar steentje bijdragen, ook om te voorkomen dat anderen ermee vandoor gingen. Aanvankelijk waren de verbodsbepalingen nog van kracht en de politie trad dan ook op tegen geüniformeerde NSB’ers. Die kregen echter vaak bescherming van Duitse troepen. Vooral september 1940 was een zeer gewelddadige maand. Tijdens rellen in Den Haag kwam de WA-man Peter Ton om het leven. Hij kreeg prompt de status van martelaar van de beweging.

De WA was ook de aanstichter van de gebeurtenissen die leidden tot de Februaristaking. Begin 1941 zochten Amsterdamse WA-mannen bijna dagelijks de confrontatie met Joden rond het Waterlooplein. Sommigen lieten dat niet over hun kant gaan en verdedigden zich.

Op 11 februari werd bij straatgevechten de WA-man Hendrik Koot dodelijk gewond. De Duitse politie ging zich ermee bemoeien. Toen Duitse politiemannen bij een inval in een Joodse ijssalon met ammoniakgas werden bespoten, nam de bezetter wraak door 400 Joden op te pakken en naar Mauthausen te transporten. Dit was de aanleiding tot de beroemde staking, die door de Duitsers met harde hand de kop werd ingedrukt.

Na de Februaristaking hoorden de straatgevechten goeddeels tot het verleden. Tegenstanders durfden zich niet meer te laten zien en de WA kon overal soeverein rond paraderen. Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie in de zomer van 1941 namen veel WA’ers dienst in de Waffen-SS en vertrokken ze naar het Oostfront. Eén van hun doelen was altijd geweest om de communisten ‘te verdelgen’.

In oktober 1943 richtten de Duitsers de zogeheten Landwacht op, die voor het overgrote deel door in Nederland WA’ers werd bemand.  De Landwacht assisteerde de Duitse politie door objecten te bewaken en op straat te controleren op persoonsbewijzen en zwarte handelswaar. Tegen de regels in deden Landwachters ook huiszoekingen. Troffen ze dan zwarthandelaren of verzetsmensen aan, dan namen ze die mee voor verhoor. Vaak ging het er zeer gewelddadig aan toe, vooral aan het einde van de oorlog. De boosheid om het naderende verlies van de oorlog werd omgezet in agressie jegens kwetsbare mensen.

Ontleend aan een lezing uit 2016 door historicus Bas Kromhout.