Eigen hechting en opvoeding (8)

Mensen met verschillende hechtingsstijlen vullen elkaar aan binnen een team. De één heeft andere sterke kanten dan de ander. Ideaal is natuurlijk als iedereen veilig is gehecht, maar niemand is echt veilig gehecht. We zijn dus allemaal af en toe in relationeel en pedagogisch opzicht brokkenpiloten.  

Neem de ‘moederlijke’ begeleider (een term van orthopedagoog Erik de Belie) Annemarie. Ze voelt zich aangetrokken tot mensen die troost en begrip nodig hebben. Daar ligt haar kracht. Maar voor sommige vermijdend gehechte bewoners in de instelling komt ze te dichtbij. Ze voelen zich niet prettig bij haar betrokken nabijheid en gooien de deur in het slot.

En dan Vincent: een man die nergens voor terugdeinst. Hij houdt van een beetje reuring. Het liefst gaat hij er op uit met de bewoners of speelt ’s avonds een potje voetbal met ze. Hij heeft zelf weinig behoefte aan nabijheid en contact en gaat graag zijn eigen gang. Dat voelt voor de vermijdend gehechte bewoners prettig: afstand ervaren ze als meer veilig. Met ambivalent gehechte bewoners heeft hij minder een klik. Hun behoefte aan af en toe troost en begrip vindt hij maar lastig en soms ervaart hij het als aanstellerij.

Het zal duidelijk zijn dat Annemarie en Vincent een verschillende taal spreken. Maar die verschillende talen kun je ook positief omzetten. Dat kan echter alleen als het team voldoende veilig is voor de medewerkers.

De ene bewoner ervaart zich meer thuis bij Annemarie, de ander meer bij Vincent. Maar is het niet in elke opvoedingssituatie zo dat opvoeders elkaar aanvullen? Daarom is opvoeden in je eentje ook zo zwaar: je hebt in principe maar één stijl in huis. Alhoewel: er valt gaandeweg ook nog wel het een en ander bij te sturen en te leren als het om je eigen begeleidingsstijl gaat.

Positief inzetten

Kunnen angstig-vermijdend gehechte bewoners ook iets leren van Annemarie? En kunnen angst-ambivalent gehechte bewoners ook iets leren van Vincent? Ook dat kan. Die stoere man met een lichte verstandelijke beperking vindt het leuk om Annemarie even te helpen met het sjouwen van een zwaar voorwerp. En staat dat opeens toe dat ze hem als dank een knuffel geeft. En die wat ‘claimende’ bewoner met al haar ervaren pijntjes blijkt het opeens heerlijk te vinden om met Vincent een stevige klus te doen. Ze ervaart dat het prettig is om even stevig met haar lichaam bezig te zijn.

In een gezonde pedagogische omgeving worden begeleidingsstijlen met elkaar afgewisseld. Soms wat meer nabijheid, soms wat meer afstand. Betrokkenheid en een wat meer neutrale begeleiding vullen elkaar in de praktijk vaak mooi aan. Voorwaarde is wel (nogmaals): een veilig team waarbij men elkaar de ruimte geeft.  

Eigen hechting en opvoeding (7)

Vraag: verschillende hechtingsstijlen binnen een team: kan dat? Antwoord: het gebeurt gewoon, dus het kan. 

Het valt ook niet te voorkomen. Het zou anders zijn als er een betrouwbare test zou bestaan om bij een sollicitatie de hechtingsstijl vast te kunnen stellen. Maar zo’n betrouwbare test bestaat niet. Het is ook de vraag of je die zou moeten gebruiken.

Op een grote instelling gebruikte de afdeling Personeelszaken een test om vast te stellen of medewerkers geschikt waren om op groepen met complex gedrag te werken. Het aantal medewerkers dat op die groepen binnen een jaar weer vertrok was dubbel zo groot dan op mijn werk waar we geen gebruik maakten van zo’n test. Kennelijk heeft die test dus iets anders gemeten dan de bedoeling was.

Op een andere instelling vertelde het Hoofd Personeelszaken wie er bij hem niet door de selectie kwamen. Dat waren er nogal wat, en hij vroeg zich af waar hij dan de geschikte medewerkers vandaan moest halen. Ik vroeg hem waar hij mensen op af wees. Dat waren de mensen die zich tijdens de sollicitatieprocedure anders gedroegen dan gebruikelijk was. Ze hadden volgens hem geen manieren. het Hoofd PZ had een prachtig net pak aan, dus ik vermoedde dat hij de voorkeur gaf aan net geklede medewerkers. Ik zei tegen hem dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat hij juist die ‘afwijkende’ mensen het hardste nodig zou kunnen hebben. Complexe groepen vragen om begeleiders die van ‘af en toe iets anders’ houden.

Beatrix (ze was in de oorlog geboren, de naam was dus een verzetsdaad van haar ouders) wist vaak al de eerste werkdag van een nieuwe medewerker te voorspellen hoe het verder zou gaan met de betreffende medewerker. “Die redt het hier niet” zei ze dan. Ze kreeg eigenlijk altijd gelijk. Ik heb nog voorgesteld om naar een baan bij Personeelszaken te geven.

Even een zijspoor: Beatrix had nog een andere gave. Als er een dagje uit was wist ze vaak iets extra's te scoren. Ze wist precies op een terrasje hoe ze iets voor elkaar moest krijgen. Ik zag het een keer voor mijn ogen gebeuren en geloofde mijn oren niet. Ze sprak ze een vriendelijke oude man aan met de mededeling dat er te weinig geld was voor een traktatie, terwijl ze vandaag jarig was. Ze was nog niet jarig en er was wél geld, maar ze kreeg die meneer wel zo ver dat hij trakteerde. 

Wat wil ik hiermee zeggen? Dat soms het Pluis Niet Pluis gevoel meer iets zegt over de kwaliteiten van mensen dan een evidence based test. De praktijk van de zorgverlening is veel complexer dan wat je uit een test kunt halen.

Dan nog de vraag: is het erg als mensen met verschillende hechtingsstijlen binnen één team werken? Nee, dat is niet erg. Ze kunnen elkaar juist goed aanvullen! Mits ze er ook maar in slagen om goed met elkaar samen te werken. 

Eigen hechting en opvoeding (6)

In cursussen over hechting vertel ik altijd dat niemand helemaal veilig gehecht is. We lopen in onze jeugd allemaal deuken en blutsen op. 

De perfecte opvoeding bestaat dan ook niet. De meeste jonge ouders hebben het gevoel dat ze het beter moeten doen dan hún ouders, maar ze zullen tijdens hun pedagogische looptijd ontdekken dat dat allemaal niet lukt. Niet omdat het slechte ouders zijn, maar omdat de perfecte opvoeding niet bestaat.

Psychologen Nina Draaisma en Karine Zuidgeest (NIKA) bedachten de metafoor van de trui (zie nika-nederland.nl). Ik vind dat een prachtig beeld. Als je terugkijkt naar de opvoeding die je zelf hebt gekregen, aan wat voor trui zou je dan denken? Een trui die te warm was, die kriebelde, die te strak zat, die niet altijd paste, die te vaak vies was, die gewoon lekker zat? En wat zou je een volgende generatie als trui mee willen geven? Hoe ziet zo’n opvoeding er dan uit?

Twee vragen

De eigen hechtingsstijl kun je ook een beetje bedenken als je voor jezelf antwoord geeft op vragen zoals:

> Ben ik iemand die vooral spontaan warm en betrokken reageert of bouw ik het liefst wat reserve, eigen veiligheid of afstand in?

> Hoe ga ik om met stress en emotionele verwarring? Doe ik een beroep op anderen die in vertrouw of los ik het liever allemaal zélf op?

Daarbij moet je wel bedenken dat je – naarmate je iemand langer kent – ook geleidelijk anders zult reageren. In je relaties bouw je ook een verwachtingspatroon ten opzichte van anderen op.

Professionele relaties

“Onze stijl oefent een grote invloed uit op de manier waarop we als volwassene zowel persoonlijke als professionele relaties aan gaan” (aldus de Belgische orthopedagoog Erik de Belie). Daarbij moet als kanttekening worden geplaatst dat je vooral in professionele relaties als het ware je primaire reactie eerder zult ‘dempen’. Als je direct in je voorkeurspatroon gaat zitten leidt dat tot onduidelijke situaties.

Ouder-kind

Bijzondere aandacht vraagt de positie van ouders als het gaat om complexe opvoedingssituaties. Collega en vriend Chiel Egberts heeft daar tal van boeken over geschreven in het kader van de Driehoekskunde. Je bent enerzijds de vader of moeder van je kind. Aan de andere kant vraagt datzelfde kind soms dat je je primaire manier van reageren opzij zet, omdat het iets anders van jou nodig heeft.

De volgende keer: kunnen mensen met een verschillende hechtingsstijl binnen één team werken? 

Lange dag

Vanuit mijn werkzame bestaan was ik het wel gewend: de hele dag vergaderen en dan 's avonds nóg een keer. Maar als 70-plusser raak je dat ontwend.

Welnu: woensdag kon ik een poging wagen. De eerste afspraak (een werkgroep over pijn) was om 9 uur ’s morgens. Dat was flink aanpoten vanwege het complexe onderwerp. Daarna had ik een telefonisch consult over een cliënt.

Vervolgens een adviesgesprek over een patiënt die niet bij de tandarts in de stoel wilde gaan zitten. Daarna een overleg met een moeder over haar puberende dochter. Je moet tegenwoordig pedagogisch van alle markten thuis zijn.

Toen moest ik nog een bijeenkomst over ‘werken met aandacht’ voorbereiden. Die bijeenkomst begon om 18 uur. En tenslotte had ik in de loop van de avond nog een Zoombijeenkomst over autistische mensen bij de tandarts. Die was om 22 uur afgelopen.

Ik kan het nog wel, maar vandaag houd ik me koest. Anders trekt mijn hoofd het allemaal toch niet meer zo goed...

Eigen hechting en opvoeding (5)

Opvallend veel begeleiders in de zorg hebben in hun jeugd te maken gehad met een gehandicapt kind. Vaak betreft het een broer of een zus. 

De geboorte van een gehandicapt kind in het gezin brengt het evenwicht vaak uit balans, vooral als dat kind van jongs af aan veel extra zorg nodig heeft.

Johan is de oudste uit een gezin van uiteindelijk vijf kinderen. Hij was negen jaar toen zijn jongste broertje werd geboren. Zijn vader was vrachtwagenchauffeur en soms wel tien dagen achter elkaar van huis. Zijn moeder had al moeite met de drukte van het gezin, maar de zorg voor het gehandicapte broertje eiste een enorme tol, zowel lichamelijk als psychisch. Johan was erg gevoelig voor het welzijn van zijn moeder. Later gaf hij - in therapie -  aan dat zijn kind-zijn al op zijn negende jaar gestopt was. 

Parentificatie

Daarmee komen we op het onderwerp ‘parentificatie’ uit. Daarmee wordt bedoeld dat een kind in feite de rol van de ouder krijgt en zich verantwoordelijk voelt voor hun welzijn. Ze krijgen ze een rol toebedeeld waar ze nog niet aan toe zijn. Dat kan gebeuren in gezinnen met een chronisch zieke ouder, met een gehandicapt kind, maar ook bij ouders met verslavingsproblematiek of met een verstandelijke beperking.

Citaat uit een congres over parentificatie, 17 maart 2023: “Van parentificatie is sprake als een kind de verantwoordelijkheid op zich neemt voor het welbevinden van een ouder. In de behandelpraktijk ontmoeten we regelmatig volwassen patiënten die ooit zo’n bijzondere relatie met hun ouder(s) hadden. Herkenning blijft in de praktijk vaak lastig, terwijl deze vroege systeemdynamiek en de verinnerlijking daarvan vaak meespeelt bij ernstige zelfwaarderingsproblematiek, bij relatieproblemen of in waakzaam narcisme. Het is echter ook mogelijk dat patiënten met tevredenheid terugkijken op die patronen en vinden dat ze daardoor snel zelfstandig en volwassen zijn geworden.”

Op de televisie was ooit een documentaire over twee dochters met verstandelijke gehandicapte ouders. Beiden gingen in de zorg werken. Het zorgen voor de ander was een deel van hun persoon geworden. Beiden raakten ook na een aantal jaren opgebrand. Er was te weinig voor hen gezorgd, waardoor de emotionele accu snel opgebrand raakte. 

Positieve parentificatie

Toch hoeft parentificatie niet perse slecht te zijn. We spreken van positieve parentificatie als het kind erkenning krijgt voor zijn zorg én als die zorg passend is bij de ontwikkeling. Vroeger zag je positieve parentificatie nogal eens in grote gezinnen, waarbij de oudste kinderen zorg droegen voor de jongsten. Als die zorgverlening passend is kan een kind groeien in zelfvertrouwen en zichzelf de moeite waard vinden. Belangrijk is wel dat het kind voldoende ruimte krijgt voor zijn eigen leven en eigen vrienden en vriendinnen.

Negatieve parentificatie

Negatieve en schadelijke parentificatie is als een kind teveel van zichzelf moet geven, teveel verantwoordelijkheid moet dragen en hiervoor niet erkend wordt. Het moet niet zeuren, het hoort er nu eenmaal bij. En als het het niet goed doet volgt er ook nog eens een stortvloed aan kritiek.

Werken in de zorg betekent werken in een asymmetrische relatie. De één verleent zorg, de ander ontvangt zorg. Een gevolg van parentificatie kan zijn dat de verhoudingen meer scheef raken dan nodig is. De ander wordt dan als meer afhankelijk gezien dan hij of zij in werkelijkheid is.  

Een nadeel van parentificatie in de zorg is dat mensen die van jongs af aan geneigd zijn voor de ander te zorgen minder gewend zijn om de ander los te laten. Omdat ze gewend zijn om te zorgen hebben ze ook de neiging om ontwikkelingstaken over te nemen. Ze staan bij wijze van spreken voortdurend in de startblokken om te helpen.

Een alternatief is (o.a.) het Eigen Initiatief Model dat praktisch werd uitgewerkt door Chris den Besten en Audry van Vulpen. In die visie verschuift de aandacht van het helpen naar het ondersteunen. Een mooie term in dat verband vind ik het ‘begeleiden met de handen op de rug’.

Dit gedeelte vormt een bewerking en vrije interpretatie van een artikel van de Belgische orthopedagoog Erik de Belie (2015) over 'spannende ontmoetingen tussen mensen met een verstandelijke beperking en hun begeleiders.  

Eigen hechting en opvoeding (4)

Hoe we de contacten met anderen ervaren wordt altijd ingekleurd door onze levensgeschiedenis. Daar is geen ontkomen aan. 

Sociale interpretatie

Een voorbeeld uit de colleges van Professor Bram Orobio de Castro aan de UvA, hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie, is de sociale interpretatie. Als je in een gezin opgroeit waar de buitenwereld als bedreigend wordt gezien neem je die manier van kijken automatisch over. Dat zien we bij veel gezinnen in achterstandswijken.

"Jeugdzorg is er niet voor om jou te helpen, maar om jou je kinderen af te pakken. De politie is er niet voor bedoeld om de wijk te helpen om veiligheid te bieden, maar om jou boetes te geven en je desnoods in elkaar te slaan. De tandarts wil niet jou gebit in orde brengen, hij wil geld aan jou verdienen." 

Het zijn de klassieke sociale interpretaties van veel mensen met een lichte verstandelijke beperking.

Projectie

Mensen die geen geleidelijk groeiproces hebben meegemaakt vertalen en projecteren hun ervaringen vaak rechtstreeks op de ander.

Begeleidster Yvonne heeft thuis niet geleerd om haar boosheid te uiten. Dat doet ze ook niet op haar werk. Boosheid is taboe. Ze mag zelfs geen boosheid van binnenuit voelen of ervaren. Een kenmerkende uitspraak is dan dat het voelen van de boosheid niet bij Yvonne ligt, maar van buiten komt. 

Yvonne zal bijvoorbeeld zeggen: “Hij maakt me boos.” Gevoelens die taboe zijn worden afgeleid naar iets anders, naar een andere oorzaak, of omgezet in bezigheden van een heel andere orde (bijvoorbeeld nauwgezet protocollen volgen, extreem veel registreren, zoeken van spanning en risicovol gedrag, maar ook het vluchten in bijvoorbeeld extreme sporten of drankmisbruik).

Het voordeel van grijs haar

Nu is het niet zo dat ons levensverhaal maakt dat we geen kant meer uit kunnen. Het gaat ook om de manier waarop we onze levensgeschiedenis hebben kunnen verwerken. Het zal duidelijk zijn dat een jonge begeleider (vroeger van rond de 17 jaar) daar vaak eigenlijk nog niet aan toe is. We zien ook dat het bij bepaalde ‘typen’ cliënten verstandig is als de begeleiding inmiddels grijs haar heeft. De levenservaring maakt vaak dat je geleidelijk beter in staat bent om op een andere manier te gaan kijken naar de contacten die je hebt.

Intervisie en supervisie

Er is nog een andere mogelijkheid, namelijk dat er op het werk geïnvesteerd wordt in (zelf)reflectie en in ‘anders kijken naar’. Dat leidt tot een meer genuanceerde manier van kijken, waarbij vaak een ‘enerzijds’ en een ‘anderzijds’ klinkt.

Tegen een collega: “Ik begrijp dat je het van me over nam, het was best ingewikkeld, maar ik had het graag zelf willen afronden.” Over een als lastig ervaren moeder: “Ik vind het lastig om met haar om te gaan, maar ik begrijp dat de kritiek die ze heeft komt omdat ze graag wil dat het goed gaat met haar kind.” Over de cliënt die steeds weer uitdagend bezig is: “Zijn gedrag is best vermoeiend, maar hij wil graag weten waar hij aan toe is.”

Als iemand gaat ervaren dat zijn manier van kijken gekleurd is ontstaat er ruimte voor nuancering. Het is toegestaan om ambivalent te zijn, om de negatieve kanten te ervaren en toe te staan, maar daar ook om in te zien dat er achter het gedrag van de ander een eigen kijk schuil gaat. "De eigen beleefde waarheid."

Eigen hechting en opvoeding (3)

Arno Willems ontwikkelde de SIG-B, de Schaal voor Interactief Gedrag voor Beleiders. Deze schaal biedt vaak een betrouwbaar 'plaatje' van de begeleidingsstijlen van opvoeders. 

Bij de uitkomsten worden deze kenmerken onderscheiden:

  • assertieve controle,
  • steunzoekend gedrag,
  • vriendelijke bejegening
  • en negatieve bejegening

Daarnaast komen er drie intrapersoonlijke factoren uit naar voren:

  • Proactief denken,
  • Zelfreflectie
  • en Kritische Expressed Emotion.

Steunzoekend opvoeden

Marieke, uit het eerder genoemde voorbeeld, vertoont kenmerken van de angstig-ambivalente hechting. Ze is gevoelig voor waardering door anderen. Dat zie je in de SIG-B terug is het steunzoekende gedrag. Ze doet haar best om door haar cliënt Monica gewaardeerd te worden.

Dat steunzoeken komt ook naar voren in een hoge expressed emotion. Je zou kunnen zeggen dat ze pedagogisch en emotioneel op eieren loopt. Omdat ze zo haar best moet doen loopt ze een grotere kans op een burn-out. Hoe complexer (‘meer uitdagend’) het gedrag van de cliënten is, des te groter de kans dat Monica opgebrand raakt.

Complexe interacties

Maar het zijn niet alleen de cliënten die een uitdaging voor haar zijn, het zijn ook mensen en factoren uit de omgeving. Hoe complexer het gedrag, des te meer heeft iedereen er wel een oordeel over. Orthopedagoge Annemarie van den Brink deed onderzoek naar de complexiteit van het werk van begeleider in de zorg en ze kwam tot een heel scala aan relaties die allemaal (hun) eisen stellen aan diezelfde begeleider.

Hoe complexer het gedrag van de cliënten is, des te complexer zijn dus ook vaak de interacties met de omgeving. Het hele systeem vormt een uitdaging. Ik voeg daar aan toe dat de druk van de hedendaagse regelgeving vanuit de overheid en de zorgverzekeraars- om het eufemistisch te zeggen – die spanning bepaald niet minder maakt. Je denkt een bepaalde beslissing te moeten nemen, maar je wordt als begeleider weer geremd door de onzekerheid of je een bepaalde beslissing wel mág nemen.

Begeleiders met een angstige-ambivalente hechting zijn meer gevoelig voor de waardering vanuit de omgeving. Erik de Belie: “Als volwassene zijn deze mensen eerder gepreoccupeerd en bezorgd over wat hen kan overkomen in hun contact met anderen.” Dat is wat Arno Willems de ‘steunzoekende begeleidingsstijl’ noemt. Maar één van de gevolgen is dat deze begeleiders ook minder voorspelbaar zijn in hun gedrag. En dat is nu juist wat kwetsbare cliënten vooral nodig hebben: de vuurtoren die op zijn plek blijft.

Wie bij elke afslag twijfelt of hij wel de goede route heeft kan nooit echt lekker doorfietsen. En degene die met hem meefietst wordt ook onzeker, want de ander weet kennelijk de weg niet goed te vinden.

Eigen hechting en opvoeding (2)

"De kwaliteit van onze gehechtheid speelt een rol wanneer we ondersteuning aan andere mensen willen bieden. Deze kwaliteit oefent namelijk een grote invloed uit op de soepelheid waarmee we ons relationeel aanbod kunnen bijsturen." Aldus Erik de Belie (2014).

Een veilige hechting maakt mensen:

a) meer sensitief op wat de ander nodig heeft

b) meer flexibel in reacties op de ander

c) meer stressbestendig

d) meer geneigd om het werk ondanks de emotioneel belastende aspecten vol te houden.

Je zou kunnen zeggen: bij een veilige hechting is de emotionele accu beter opgeladen. Dat maakt dat je minder hoeft te overleven en meer ruimte hebt om te leven.

Professionele zorg en hechtingsproblemen

Maar hoe zit dat dan in de zorg? Is één op de drie mensen niet geschikt om in de zorg te gaan werken? Is één op de drie ouders niet goed in staat om kinderen op te voeden?

Nee, zo ziet het zorgplaatje er niet uit. Mensen die in de zorg gaan werken zijn bijna altijd gemotiveerd om zorgverlener te worden. Een goede motivatie kan bepaalde andere tekorten minder ernstig maken. Wat de opvoeding betreft: er bestaat geen opvoeddiploma. Opvoeders geven vaak hun eigen tekorten door aan een volgende generatie (intergenerationele problematiek). Dat is altijd zo geweest en dat zal altijd zo blijven.

Maar er is ook een ‘tenzij’. Opvoeders die in staat zijn om naar zichzelf te kijken kunnen een deel van de opvoedproblemen doen verbleken. Ze erkennen en herkennen hun eigen tekorten en kunnen daardoor ook milder en meer flexibel zijn naar hun kinderen toe. Maar dat is (lang niet) aan alle ouders gegeven. Ouders hebben meestal geen trainingen beschikbaar om beter met zichzelf en anderen om te gaan. Goede zorginstellingen kennen die mogelijkheden wél.

Zoeken naar erkenning

Mensen die niet veilig gehecht zijn voelen zich ongemakkelijker in relaties tot anderen. Een kwetsbaar aspect van mensen die zich in relaties onveilig voelen is dat er teveel energie gaat zitten in het zoeken naar erkenning.

In de zorg wordt dit wel de ‘compulsive helper’ genoemd: dwangmatig moeten helpen om de eigen behoefte aan erkenning te compenseren. Door heel hard te werken zou je de eigen leegte op kunnen vullen. Totdat het niet langer meer gaat.

Naar de zorg toe: je wilt zorgen voor de ander. Je hoopt dat de ander jou een goede verzorger vindt en dat je daarmee waardering krijgt voor je werk. Eigenlijk heb je de ander dan dus nodig om daarmee een meer positief beeld van jezelf te ontwikkelen. Maar wat gebeurt er met jou als de ander jouw zorg afwijst?

Naar collega’s en leidinggevenden toe: je wilt ook erkenning van collega’s dat je je werk goed doet. En je wilt graag van je baas horen dat je een werknemer bent die niet gemist kan worden in het team. Op zichzelf is dat een normale behoefte. Mensen mogen best wel eens wat vaker tegen elkaar waardering uitspreken. Maar wat gebeurt er met jou als je teveel afhankelijk wordt van die waardering?

Daarover schreef ik ooit een verhaal van een begeleidster in de zorg die ontzettend haar best deed om erkenning te krijgen. Toen de emotionele emmer over liep volgde er een ernstige escalatie, waarbij een cliënt verwond raakte en zij niet meer langer kon werken op de woning. 

Eigen hechting en opvoeding (1)

In de opvoeding kom je altijd jezelf tegen. We zijn allemaal op een bepaalde manier gehecht en dat kleurt ook onze interacties met anderen. 

De Belgische orthopedagogen Erik de Belie en Geert van Hove hebben een indrukwekkend uitgebreid boek geschreven over ‘Wederzijdse emotionele beschikbaarheid’. Het is al een aantal jaren oud, maar nu ik met pensioen ben heb ik het maar weer een keer uit de kast getrokken.

Twee citaten uit hun boek:

“De wijze waarop we zelf gehecht zijn is van grote invloed op de manier waarop we als hulpverlener ondersteuningsrelaties aangaan.” (Erik de Belie).

Maar er is nog iets: “De wijze waarop we zelf gehecht zijn is van grote invloed op de manier waarop we met stress, emotionele verwarring en scheidingservaringen omgaan” (J.M. Govaerts).

Niemand is volledig veilig gehecht

Zijn deze beide citaten voor iedereen van toepassing? Of gelden ze niet voor mensen die veilig gehecht zijn? Ook voor veilig gehechte mensen gelden deze uitspraken. Niemand is namelijk helemaal veilig gehecht. Allemaal hebben we in de loop van onze hechting deuken en blutsen opgelopen. En vooral in crisis-situaties en als je onder druk staat kom je die oude littekens weer tegen in de relaties die je bent aangegaan.

Monica, een jonge vrouw met een verstandelijke beperking die in haar leven veel heeft meegemaakt, vertoont kenmerken van een angstig-ambivalente hechting. Ze doet een appel op begeleiders: 'help mij!' Tegelijkertijd vindt ze het ook lastig als mensen dicht bij haar in de buurt komen. Er is altijd spanning tussen de behoefte aan nabijheid, de angst voor verlating en de behoefte aan eigen ruimte en autonomie.

Monica wordt begeleid door een team van zeven begeleiders. Na een tijdje begint op te vallen dat ze met de verschillende begeleiders een verschillende band opbouwt. Sommigen functioneren min of meer als decor, als laatste hulp bij ongelukken. Met anderen bouwt ze een meer intensieve band op, maar die intensieve band is ook complex. Nabijheid roept immers spanning op.

Marieke is een begeleidster van Monica. Ze trekt zich het lot van Monica aan. Wat heeft die jonge vrouw veel meegemaakt! Marieke wil eigenlijk het tekort aan continue zorg die Monica heeft ervaren 'goed maken'. Door haar eigen gemis aan veilige hechting wil ze extra goed helpen en zorgen voor... Eigenlijk wil Marieke in haar eigen zorgverlening ook iets goed maken wat ze zelf heeft gemist (vgl deze patronen met Alain de Botton in zijn boek 'Goed genoeg ouderschap'). 

Doordat de ondersteuning die Marieke biedt sterk emotioneel gekleurd is werd haar zorg door Monica eerst gewaardeerd: Marieke werd op een voetstuk gezet Maar even later werd diezelfde zorg als beklemmend ervaren (splitting). Een gevolg is dat de goedbedoelde zorg vanuit Marieke door Jessica wordt afgewezen. Daar heeft Marieke het weer moeilijk mee: nu doe ik zó mijn best en tóch wordt mijn inzet afgewezen! Het is zelfs nog sterker: Marieke voelt zich als persoon door Jessica afgewezen.

Elkaars gevangene

Er ontstaan twee mechanismen: óf die van meer controle óf die van meer afstand. Meer controle roept meer verzet op, meer afstand roept meer verlatingsangst op. Alsof je het nooit goed kunt doen in de begeleiding van Jessica.

Eén van de knelpunten is dat Marieke zich als persoon voelt afgewezen. Door haar eigen kwetsbaarheid is ze niet goed in staat om de zaak van de opvoeding en de impact die dit heeft op haar als persoon goed van elkaar te scheiden. Een gevolg daarvan is dat ze zich in het oude patroon van vroeger (thuis) terugtrekt: ze bouwt een muurtje om zich heen en gaat meer haar eigen gang. Maar die afstand wordt door Monica ook weer als afwijzing ervaren.

Op die manier worden een begeleider en een cliënt, met beiden een vergelijkbare hechtingsstijl, in psychologisch opzicht elkaars gevangenen terwijl ze allebei hetzelfde nodig hebben. Maar datzelfde kan ook in gezinnen gebeuren...

Wie is hier moeilijk? (5)

Met het werken aan een goede organisatie rond de zorg voor complexe cliënten ben je er nog niet. Want hoe houd je als begeleider of behandelaar het werk vol? Je komt immers jezelf tegen? De auteurs komen twee invalshoeken tegen:

a) individuele supervisie (zicht op jezelf in relatie tot de cliënt)

b) interdisciplinaire teamconsultatie, waarbij teamleden van elkaar horen, begrip opbrengen voor elkaars werkomstandigheden in relatie tot deze cliënt zonder dat er direct oplossingen bedacht worden over hoe er gehandeld zou moeten worden.

Het is opmerkelijk dat juist deze laatste manier van werken in de literatuur wordt omschreven als de meest effectieve manier om verder te komen: niet eerst handelen, maar eerst met elkaar nadenken óver…

c) beschikbaarheid van literatuur (en bereidheid om deze te lezen) over complexe beelden, hoe je deze ‘validerend’ zou kunnen verklaren (in interactie met de omgeving) en wat er mogelijk zou kunnen zijn om te handelen.

Meerdere niveaus

Als medewerkers/ behandelaars geconfronteerd worden met als moeilijk ervaren gedrag zijn er interventies op meerdere niveaus gewenst. Dat kost tijd en geld.

Het gaat daarbij niet om indrukwekkende geprotocolleerde behandelprogramma’s, maar om behandelstrategieën op geïndividualiseerde maat: deze begeleider in interactie met deze cliënt. Dankzij het teamoverleg kan deze manier van werken uitgroeien tot een breder gedragen visie.

Daarbij gaat het in de eerste plaats om het herstel van contact tussen medewerker en cliënt. Als dat lukt kunnen de symptomen verminderen en zal de cliënt als minder moeilijk worden ervaren.