Volwassen mensen met een angstig vermijdende hechtingsstijl willen aan de ene kant graag emotionele nabijheid, aan de andere kant zijn ze er bang voor. Ze vinden het moeilijk om anderen te vertrouwen. Ook afhankelijk durven zijn is een 'thema'.
Dit patroon zien we overigens ook bij kinderen met een angstig-ambivalente houding. Die naam zou ook beter passen, omdat het zoeken van nabijheid én het inbouwen van afstand (aantrekken en afstoten) beiden een rol spelen bij de relaties.
Knipperlicht
Dit kan bij volwassenen tot gevolg hebben dat er een knipperlicht-relatie ontstaat waarbij partners – als ze bij elkaar zijn – elkaar al snel de tent uitvechten. Zijn ze weer zonder elkaar, dan missen ze elkaar.
Onlangs was er een echtpaar op televisie bij wie dit patroon een grote rol speelde. Het probleem was dat er kinderen in het spel waren. Die zagen steeds dat de ouders heftige ruzie hadden als ze bij elkaar waren. En toch wilden ze maar één ding: pappa en mamma weer samen in één huis (kinderen zijn van nature meestal oneindig loyaal naar beide ouders).
Angst voor emotionele schade
Mensen met een angstig-vermijdende hechtingsstijl zijn vooral bang dat ze beschadigd worden als ze de ander teveel emotioneel toelaten. Afhankelijkheid maakt immers kwetsbaar. Hoe meer je van iemand gaat houden, des te meer loop je ook het risico dat verlating hard aan komt. Daarom zijn deze mensen voortdurend op hun hoede. Ze durven zich vaak niet echt bloot te geven.
Het vertrouwen dat de persoon in zichzelf heeft én het vertrouwen dat de persoon in anderen heeft is dus beperkt. Ook voor de partner van iemand die angstig-vermijdend gehecht is, is dit een complexe situatie: hoe moet je omgaan met iemand die aan de ene kant nabijheid verlangt en die zich aan de andere kant steeds weer gereserveerd opstelt en weinig emoties durft te laten zien?
Werkmodel
John Bowlby (1973) omschrijft het ontstaan van werkmodellen rond de hechting bij jonge kinderen. Wat verwacht je van jezelf en wat verwacht je van je relatie met de ander?
Die werkmodellen gaan uit van twee aspecten:
(a) in hoeverre ben ik het zelf waard om geliefd te worden, om voor gezorgd te worden? Of iets anders gezegd: wat verwacht je van jezelf?
(b) is de ander te vertrouwen, is hij beschikbaar als ik hem nodig heb? Oftewel: wat verwacht je van de ander?
Bij de angstig vermijdende hechting is het beeld dat de persoon over zichzelf heeft én het beeld dat de persoon over de ander heeft negatief ingekleurd.
Volgens hem ontstaat zo’n werkmodel in de eerste drie jaar van de emotionele ontwikkeling van kinderen. Het zou een patroon zijn dat de rest van het leven de relaties met anderen blijft kleuren.
Vaste werkmodelen
Inmiddels kunnen hier nuances bij worden aangebracht. Een deel van de werkmodellen wordt gekleurd door de aanleg van het kind (waarbij het temperament een belangrijke factor is).
Daarnaast lijkt het zo te zijn dat werkmodellen in de loop van de ontwikkeling toch enigszins kunnen veranderen. Zo zou iemand die angstig-vermijdend gehecht is in een relatie met een persoon die veilig gehecht is geleidelijk kunnen gaan ervaren dat er meer vertrouwen in de ander mogelijk is en dat je ook niet zo bang hoeft te zijn voor emotionele nabijheid.
Dit blog werd geplaatst in mei 2015. Via Google wordt het nog regelmatig bezocht.