In de herhaling (7): angstig-vermijdend gehecht

Volwassen mensen met een angstig vermijdende hechtingsstijl willen aan de ene kant graag emotionele nabijheid, aan de andere kant zijn ze er bang voor. Ze vinden het moeilijk om anderen te vertrouwen. Ook afhankelijk durven zijn is een 'thema'.

Dit patroon zien we overigens ook bij kinderen met een angstig-ambivalente houding. Die naam zou ook beter passen, omdat het zoeken van nabijheid én het inbouwen van afstand (aantrekken en afstoten) beiden een rol spelen bij de relaties.

Knipperlicht

Dit kan bij volwassenen tot gevolg hebben dat er een knipperlicht-relatie ontstaat waarbij partners – als ze bij elkaar zijn – elkaar al snel de tent uitvechten. Zijn ze weer zonder elkaar, dan missen ze elkaar.

Onlangs was er een echtpaar op televisie bij wie dit patroon een grote rol speelde. Het probleem was dat er kinderen in het spel waren. Die zagen steeds dat de ouders heftige ruzie hadden als ze bij elkaar waren. En toch wilden ze maar één ding: pappa en mamma weer samen in één huis (kinderen zijn van nature meestal oneindig loyaal naar beide ouders).

Angst voor emotionele schade

Mensen met een angstig-vermijdende hechtingsstijl zijn vooral bang dat ze beschadigd worden als ze de ander teveel emotioneel toelaten. Afhankelijkheid maakt immers kwetsbaar. Hoe meer je van iemand gaat houden, des te meer loop je ook het risico dat verlating hard aan komt. Daarom zijn deze mensen voortdurend op hun hoede. Ze durven zich vaak niet echt bloot te geven.

Het vertrouwen dat de persoon in zichzelf heeft én het vertrouwen dat de persoon in anderen heeft is dus beperkt. Ook voor de partner van iemand die angstig-vermijdend gehecht is, is dit een complexe situatie: hoe moet je omgaan met iemand die aan de ene kant nabijheid verlangt en die zich aan de andere kant steeds weer gereserveerd opstelt en weinig emoties durft te laten zien?

Werkmodel

John Bowlby (1973) omschrijft het ontstaan van werkmodellen rond de hechting bij jonge kinderen. Wat verwacht je van jezelf en wat verwacht je van je relatie met de ander?

Die werkmodellen gaan uit van twee aspecten:

(a) in hoeverre ben ik het zelf waard om geliefd te worden, om voor gezorgd te worden? Of iets anders gezegd: wat verwacht je van jezelf?

(b) is de ander te vertrouwen, is hij beschikbaar als ik hem nodig heb? Oftewel: wat verwacht je van de ander?

Bij de angstig vermijdende hechting is het beeld dat de persoon over zichzelf heeft én het beeld dat de persoon over de ander heeft negatief ingekleurd.

Volgens hem ontstaat zo’n werkmodel in de eerste drie jaar van de emotionele ontwikkeling van kinderen. Het zou een patroon zijn dat de rest van het leven de relaties met anderen blijft kleuren.

Vaste werkmodelen

Inmiddels kunnen hier nuances bij worden aangebracht. Een deel van de werkmodellen wordt gekleurd door de aanleg van het kind (waarbij het temperament een belangrijke factor is).

Daarnaast lijkt het zo te zijn dat werkmodellen in de loop van de ontwikkeling toch enigszins kunnen veranderen. Zo zou iemand die angstig-vermijdend gehecht is in een relatie met een persoon die veilig gehecht is geleidelijk kunnen gaan ervaren dat er meer vertrouwen in de ander mogelijk is en dat je ook niet zo bang hoeft te zijn voor emotionele nabijheid.

Dit blog werd geplaatst in mei 2015. Via Google wordt het nog regelmatig bezocht. 

In de herhaling (6) : Afwijzend vermijdend gehecht

Mensen met een afwijzend vermijdende hechtingsstijl leggen de nadruk op onafhankelijkheid. Ze willen graag hun eigen gang gaan. Als ze een partner hebben overleggen ze weinig. Ze kunnen bijvoorbeeld opeens een nieuwe tafel voor in huis kopen, zonder daar over te overleggen.

De onafhankelijke koers maakt dat de partner het gevoel heeft geen grip te hebben. Als er om 18 uur gegeten wordt en de ander komt later kan er niet eens een belletje vanaf. Onafhankelijk betekent dat je je niet wilt laten binden. Het gevoel dat je niet je eigen gang zou kunnen gaan wordt als beklemmend ervaren. “Ik wil niet op anderen hoeven te leunen en ik wil ook niet dat anderen afhankelijk zijn van mij.”

Ook intimiteit (in de zin van verbondenheid: elkaars diepste gevoelens kunnen delen) past niet bij afwijzend gehechte mensen. Ze krijgen het alleen al benauwd van het idee. Ze delen dus weinig van wat er in hen omgaat. Voor de ander zijn ze vaak een gesloten boek.

De kijk op zichzelf is veel positiever dan de kijk op de ander. De ander maakt veel fouten, maar de persoon zelf heeft de indruk dat hij het toch allemaal best prima doet. Dit beeld komt overeen met de narcistische persoonlijkheidsstructuur.

Er zijn ook mensen die afwijzend gehecht zijn en die zelfs nooit een relatie willen. Ze vermaken zich prima in hun eentje. Het kunnen bikkels zijn, die het heerlijk vinden om in hun eentje langdurige ontberingen te lijden. Pijn, hitte en kou deert hen eigenlijk maar weinig. Wat dat betreft past het beeld bij angstig vermijdende kinderen, van wie vaak wordt gezegd dat ze een hoge pijngrens hebben.

Er zijn onderzoekers die menen dat allerlei dieperliggende emoties bij afwijzend vermijdend gehechte mensen wel degelijk aanwezig zijn, maar dat ze hier niet mee om kunnen gaan. Emoties worden als bedreigend ervaren. Ook dat beeld komt overeen met angstig-vermijdend gehechte kinderen. Ze ervaren stress, maar laten zich niet kennen.

In de herhaling (5) : de cirkel van veiligheid

Het plaatje is niet helemaal goed te zien, maar dit moet de cirkel van veiligheid voorstellen. De auteurs die dit schema bedacht hebben (Hoffman, Marvin en Powell) laten zien wat een kind in zijn vroege leven nodig heeft om tot een veilige hechting te komen.

De eerste stap is vanuit het kind gezien: je moet me beschermen, me troosten, van mij genieten, mijn gevoelens in goede banen leiden.

De tweede stap is: je moet me welkom heten als ik mij tot jou wend.

De derde stap is: je moet op mij letten, me helpen en plezier met mij delen.

De vierde stap is: je moet mij ondersteunen als ik op onderzoek uit ga.

Een kind kan niet zonder de ‘responsiviteit’ van de opvoeder. Het kind heeft het nodig dat de opvoeder reageert op de signalen die het kind uitzendt. Als de opvoeder alleen met zichzelf bezig is (of met zijn ‘speeltjes’, zoals het ipad) is een gevolg dat het kind zich alleen voelt op deze wereld. Het is niet fijn om bij anderen te zijn. Uiteindelijk lopen deze kinderen emotionele schade op. Die schade wordt vaak pas goed zichtbaar als het kind op eigen benen moet staan.

De twee kenmerken van veilige hechting in de peutertijd zijn: het kind durft op onderzoek uit te gaan als het veilig is, maar als er gevaar dreigt zoekt het kind de vertrouwde opvoeders weer op.

Bij kinderen die niet veilig zijn gehecht (één derde van de kinderen) zie je dat ze óf niet op onderzoek uit durven te gaan óf dat ze zich veel te stoer gedragen en geen steun zoeken bij de ouders. Zo'n verstoorde hechting heeft altijd consequenties voor de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling.

In de herhaling (4) : wat is autisme en wat is hechting?

Op verzoek van een aantal cursisten ging ik nog eens op zoek naar de verschillen tussen verstoorde hechting en autisme.

Dat is een moeilijk onderscheid. Het is net zo’n soort vraag als wanneer je zou zeggen: Peter heeft downsyndroom, welk deel van Peter is toe te schrijven aan het syndroom, welk deel van zijn temperament hoort bij de familie?

Fragiele hechting

Toch heb ik een poging gewaagd. Daarbij merk ik op dat er een samenhang is tussen verstoorde hechting en autisme. Er zijn mensen met autisme bij wie daarnaast duidelijk sprake is van verstoorde hechting. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat mensen met autisme zich veilig kunnen hechten, maar dat de kans op verstoorde hechting aanzienlijk groter is (daarover gaat een volgend blog). Marc Serruys spreekt in dit verband treffend over fragiele hechting.

Ook bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking, met epilepsie, bij mensen met een auditieve beperking, mensen met een visuele beperking, en bij mensen die op jonge leeftijd Niet Aangeboren Hersenletsel hebben opgelopen is de kans op een hechtingsstoornis groter. De zintuigen vormen de voertuigen voor de hechting. Als de zintuigen niet goed/ anders functioneren is de kans op verstoorde hechting óók groter.

Signalen voor verstoorde hechting

1. Veel handelingsverlegenheid bij begeleiders. Het lijkt wel of je als begeleider iedere keer weer het wiel opnieuw moet uitvinden. Soms heeft dat te maken met een fase in de ontwikkeling, maar als er ook op volwassen leeftijd zich steeds weer ander gedrag voordoet kan dit mede te verklaren zijn uit verstoorde hechting. Het lukt maar niet om de pasvorm te vinden.

2. Ambivalentie in het gedrag: “kom eens wat dichter bij mij uit de buurt”. De behoefte aan nabijheid en de behoefte aan afstand zijn voortdurend met elkaar in gevecht. Dit gedrag doet zich ook voor als er nauwgezet en gedoseerd voorspelbaar contact wordt gemaakt.

3. Het zichzelf verwonden of extreem gedrag vertonen als de vertrouwde persoon dicht in de buurt is (de veiligheid van de vertrouwde persoon leidt dan niet tot rust).

4. Veel gedragsproblemen vertonen bij bekende begeleiders, terwijl er bij invalkrachten weinig gedragsproblemen zijn: hoe vertrouwder, des te meer problemen (de punten 2, 3 en 4 lijken op elkaar, maar de accenten verschillen). Vertrouwdheid roept dus angst op.

5. Moeite hebben met positief contact (een compliment leidt tot boosheid of agressie, een positieve gebeurtenis leidt tot zelfverwonding, het mooiste speelgoed wordt stuk gemaakt, het lekkerste eten wordt geweigerd).

6. Een groot verschil tussen het functioneren op verschillende plekken (bijvoorbeeld thuis, dagbesteding en zorginstelling), terwijl dat verschil niet verklaard kan worden uit een geheel verschillende benadering of totaal verschillende omstandigheden.

7. Bij mensen met autisme die op hoog niveau functioneren: een voortdurende rivaliteit met anderen, extreem controlerend gedrag.

Dit blog werd eerder geplaatst in 2014. Het werd regelmatig via internet opgezocht, buiten de vaste kring van lezers/volgers om.

Lessen in liefde (4, slot)

10. Goede ouders zijn niet uit op een evenwichtige relatie. Aldus Alain de Botton.

Ze vinden het geen probleem als de aandacht maar van één kant komt. De puber die boe noch bah zegt, dat is nu maar even zo. Ze vragen niet van hun kind dat het hen vraagt hoe de werkdag was.

Als ouder word je bij kinderen niet direct beloond voor je aandacht. Die beloning komt later: als ze merken dat hun kind zich tot een volwassene met aandacht voor anderen heeft ontwikkeld.

11. Verwachtingen doden relaties (aldus Ann Voskamp). Ouders kunnen kinderen verpletteren onder hun liefde en verwachtingen als het kind een project is dat hun verwachtingen waar moet maken. Maar dat kleine kind is geen volwassene in de dop over wie later in alle geschiedenisboeken geschreven zal worden. Het wordt geen topvoetballer of topmusicus. Het promoveert niet cum laude. Kinderen die dat gevoel meekrijgen blijven altijd het gevoel houden dat ze tekort schieten.

Het diepste verlangen van kinderen is niet dat ze een onuitwisbaar stempel op de wereld zullen drukken, maar dat ze geliefd zijn om wie ze zijn.

12. Een liefdevol gezin is niet een gezin waar alles op rolletjes loopt. Ouders zullen honderden ergernissen moeten wegslikken en de kunst van lankmoedigheid moeten doorgeven.

Het neurotische gedrag van pappa, de opruimwoede van mamma, de humeurigheid van broer en dwangmatigheid van zus: het komt allemaal voor in liefdevolle gezinnen. Maar het hoeft allemaal niet tot woede en verbittering te leiden. In een liefdevol gezin is ruimte voor een beetje gekte en voor zelfspot.

In een liefdevol gezin wordt de ogenschijnlijke gekte van jezelf en van de ander liefdevol bejegend en aanvaard. 

Lessen in liefde (3)

7. "Hoe rijk ouders misschien ook zijn, ze vragen het kind niet om dankbaar te zijn voor hun bevoorrechte leven." Les 7 van Alain de Botton.

Evenmin moeten ouders die krap bij kas zitten vrezen dat hun kind gedoemd is tot een ongelukkig leven, omdat elk dubbeltje moet worden omgedraaid.

Liefhebbende ouders weten dat het enige voorrecht van een kind is dat het zich te volste gewenst mag voelen.
Geldt ook voor vaders

8. Liefhebbende ouders zijn zichzelf. Ze proberen niet perfect te zijn om maar het goede voorbeeld te geven, of houden vooral afstand, omdat het kind niet verwend mag worden.

Goede ouders zien in dat hun ouderlijke eigenaardigheden en gebreken het kind doen beseffen dat het zich met zijn eigen menselijkheid zal moeten verzoenen en dat het uiteindelijk met zijn mooie en minder mooie eigenschappen het huis zal gaan verlaten en op eigen benen zal moeten gaan staan.

9. Goede opvoeders weten dat ze saai moeten zijn. Ze begrijpen dat ze geen entertainer zijn voor hun kind die elke dag een nieuwe verrassing in petto heeft. Ophef en vertier heeft het kind al genoeg in zijn eigen hoofd.

Goede ouders moeten er eenvoudigweg zijn, altijd weer op dezelfde plek, met vaak dezelfde reacties en uitspraken, en dat jaren lang. Ze moeten er voor zorgen dat ze voorspelbaar zijn. Daar heeft het kind het meeste aan. 

Lessen in liefde (2)

Les 4 van Alain de Botton is 'kunnen vergeven'. Ouders zien hun kinderen niet als kleine volwassenen die alles maar moeten kunnen begrijpen en rekening moeten houden met hun ouders.

4. Vergevingsgezindheid

Je kunnen inleven in de ander begint pas bij drie jaar en die ontwikkeling loopt tot ver in de puberteit door. Het is de kunst om het gedrag van de peuter en kleuter te kunnen plaatsen in de context van de ontwikkeling. De peuter komt zijn bed niet uit om jou te pesten. Hij eet ook niet zijn bord leeg omdat hij dwars is.

Beide gedragingen zijn passend binnen de ontwikkeling. Je moet als opvoeder wel grenzen stellen, maar vanuit het besef dat die peuter of kleuter zelf nog niet de eigen gevoelens voldoende bij kan sturen. Door ons vermogen om ons te verplaatsen in de belevingswereld van het kind en door onze vergevingsgezindheid zal het kind uiteindelijk ook leren hoe het zichzelf kan vergeven. Milde opvoeders maken kinderen milder naar zichzelf en naar anderen toe.

5. Vreemd gedrag mag er zijn

Ouders zien in dat hun kind soms in onze ogen vreemd gedrag vertoont omdat het dat gedrag op dat moment nodig heeft. Die peuter die alle twaalf knuffels elke avond in dezelfde volgorde naast het bed wil hebben staan is niet dwangmatig of autistisch. Ze plakken hun kind geen etiket op, maar ze beseffen dat het vaak tijdelijk gedrag betreft.

Die peuter zit in een fase waarbij het inslapen beangstigend is en waarin de condities vanuit de omgeving dus maximaal veilig moeten zijn. En dat denkbeeldige vriendje dat ook aan tafel zit is nu even nodig omdat het in de grote wereld allemaal best spannend is.

6. Klein mogen zijn

Sommige peuters en kleuters hebben veel nabijheid van de opvoeder nodig. Ze hebben ook troost nodig als ze verdrietig zijn. Er zijn ouders die dat vervelend vinden. Vooral jongens moeten zich nogal eens niet aanstellen.

Het zoeken van nabijheid is een fase die vaak nodig is om daarna beter in de groter wordende wereld stand te kunnen houden. “Groot zijn!” en “Flink zijn!” als opdrachten passen daar niet bij.

Wordt vervolgd. Uit hoofdstuk 2 van Alain de Botton & The School of Life: Goed genoeg ouderschap, Atlas Contact Amsterdam, 2023. 

Lessen in liefde (1)

"Als we aan het begin van ons leven niet voldoende liefde hebben ervaren kunnen we niet evenwichtig opgroeien." Aldus filosoof Alain de Botton. 

Maar wat is liefde? Dat weten we eigenlijk nog steeds niet. Zelfs de minst sensitieve en minst betrokken ouders zullen over het algemeen zeggen dat ze zielsveel van hun kind houden. Kennelijk is liefde ‘bedenken’ gemakkelijker gezegd dan gedaan. Aldus De Botton.

Hij zet een aantal kenmerken op een rijtje. En ik volg hem in zijn rijtje. Maar ik geef er ook mijn eigen draai aan en aanvullingen op en voorbeelden van. Zo ben ik dan ook wel weer…

  1. Afstemming

Afstemming is het overkoepelende begrip voor de kenmerken sensitiviteit (gevoeligheid voor de signalen die het kind uitzendt) en responsiviteit (weten wat je moet doen als opvoeder). Samen vormen ze de basis voor de hechting. De Botton ziet het voor zich: een ouder die toegenegen hurkt om met het kind in gesprek te gaan. Je verplaatst je dus als opvoeder in het perspectief van het kind.

Soms wordt gedacht dat je een kind dan verwent, omdat je het in het middelpunt zet. Nee, schrijft De Botton, het is voor het kind nog onmogelijk om de wereld vanuit het perspectief van de volwassene te bekijken, dus moet de volwassene zijn best doen om zich in het perspectief van het kind te verplaatsen.

"Een kind moet lang genoeg in de watten zijn gelegd om uiteindelijk te kunnen uitgroeien tot een gulle en empathische volwassene die tevreden is met zichzelf."

2. Kwetsbaarheid

Ouders zijn met de kwetsbaarheid van kinderen begaan. Ze weten ook dat een kind zich soms anders uit dan we zouden willen. Het gaat krijsen omdat het de wereld nog niet overziet en daar nog geen woorden voor heeft. Dat begaan zijn met die kwetsbaarheid kunnen opvoeders lang volhouden omdat ze ook een perspectief zien. De zorg is nú nodig zodat ze straks capabele volwassenen kunnen zijn.

3. De kleine dingen

Ouders beseffen dat het bij kleine kinderen om de kleine dingen gaat. Ze zijn in de dierentuin misschien meer enthousiast over de eendjes dan over de olifanten. Ze kunnen intens verdrietig zijn over een knoopje dat mist aan het knuffelkonijn terwijl volwassenen denken: je hebt dat konijn toch nog? En helemaal van slag zijn als pappa een patatje van hun bord pikt. Opvoeders begrijpen dat dat nu nog zo is en dat ze dat begrip nodig hebben om later ook weer rekening te kunnen houden met de kleinigheden van anderen.

Wordt vervolgd. Uit hoofdstuk 2 van Alain de Botton & The School of Life: Goed genoeg ouderschap, Atlas Contact Amsterdam, 2023. 

Eigen hechting en opvoeding (8)

Mensen met verschillende hechtingsstijlen vullen elkaar aan binnen een team. De één heeft andere sterke kanten dan de ander. Ideaal is natuurlijk als iedereen veilig is gehecht, maar niemand is echt veilig gehecht. We zijn dus allemaal af en toe in relationeel en pedagogisch opzicht brokkenpiloten.  

Neem de ‘moederlijke’ begeleider (een term van orthopedagoog Erik de Belie) Annemarie. Ze voelt zich aangetrokken tot mensen die troost en begrip nodig hebben. Daar ligt haar kracht. Maar voor sommige vermijdend gehechte bewoners in de instelling komt ze te dichtbij. Ze voelen zich niet prettig bij haar betrokken nabijheid en gooien de deur in het slot.

En dan Vincent: een man die nergens voor terugdeinst. Hij houdt van een beetje reuring. Het liefst gaat hij er op uit met de bewoners of speelt ’s avonds een potje voetbal met ze. Hij heeft zelf weinig behoefte aan nabijheid en contact en gaat graag zijn eigen gang. Dat voelt voor de vermijdend gehechte bewoners prettig: afstand ervaren ze als meer veilig. Met ambivalent gehechte bewoners heeft hij minder een klik. Hun behoefte aan af en toe troost en begrip vindt hij maar lastig en soms ervaart hij het als aanstellerij.

Het zal duidelijk zijn dat Annemarie en Vincent een verschillende taal spreken. Maar die verschillende talen kun je ook positief omzetten. Dat kan echter alleen als het team voldoende veilig is voor de medewerkers.

De ene bewoner ervaart zich meer thuis bij Annemarie, de ander meer bij Vincent. Maar is het niet in elke opvoedingssituatie zo dat opvoeders elkaar aanvullen? Daarom is opvoeden in je eentje ook zo zwaar: je hebt in principe maar één stijl in huis. Alhoewel: er valt gaandeweg ook nog wel het een en ander bij te sturen en te leren als het om je eigen begeleidingsstijl gaat.

Positief inzetten

Kunnen angstig-vermijdend gehechte bewoners ook iets leren van Annemarie? En kunnen angst-ambivalent gehechte bewoners ook iets leren van Vincent? Ook dat kan. Die stoere man met een lichte verstandelijke beperking vindt het leuk om Annemarie even te helpen met het sjouwen van een zwaar voorwerp. En staat dat opeens toe dat ze hem als dank een knuffel geeft. En die wat ‘claimende’ bewoner met al haar ervaren pijntjes blijkt het opeens heerlijk te vinden om met Vincent een stevige klus te doen. Ze ervaart dat het prettig is om even stevig met haar lichaam bezig te zijn.

In een gezonde pedagogische omgeving worden begeleidingsstijlen met elkaar afgewisseld. Soms wat meer nabijheid, soms wat meer afstand. Betrokkenheid en een wat meer neutrale begeleiding vullen elkaar in de praktijk vaak mooi aan. Voorwaarde is wel (nogmaals): een veilig team waarbij men elkaar de ruimte geeft.  

Eigen hechting en opvoeding (7)

Vraag: verschillende hechtingsstijlen binnen een team: kan dat? Antwoord: het gebeurt gewoon, dus het kan. 

Het valt ook niet te voorkomen. Het zou anders zijn als er een betrouwbare test zou bestaan om bij een sollicitatie de hechtingsstijl vast te kunnen stellen. Maar zo’n betrouwbare test bestaat niet. Het is ook de vraag of je die zou moeten gebruiken.

Op een grote instelling gebruikte de afdeling Personeelszaken een test om vast te stellen of medewerkers geschikt waren om op groepen met complex gedrag te werken. Het aantal medewerkers dat op die groepen binnen een jaar weer vertrok was dubbel zo groot dan op mijn werk waar we geen gebruik maakten van zo’n test. Kennelijk heeft die test dus iets anders gemeten dan de bedoeling was.

Op een andere instelling vertelde het Hoofd Personeelszaken wie er bij hem niet door de selectie kwamen. Dat waren er nogal wat, en hij vroeg zich af waar hij dan de geschikte medewerkers vandaan moest halen. Ik vroeg hem waar hij mensen op af wees. Dat waren de mensen die zich tijdens de sollicitatieprocedure anders gedroegen dan gebruikelijk was. Ze hadden volgens hem geen manieren. het Hoofd PZ had een prachtig net pak aan, dus ik vermoedde dat hij de voorkeur gaf aan net geklede medewerkers. Ik zei tegen hem dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat hij juist die ‘afwijkende’ mensen het hardste nodig zou kunnen hebben. Complexe groepen vragen om begeleiders die van ‘af en toe iets anders’ houden.

Beatrix (ze was in de oorlog geboren, de naam was dus een verzetsdaad van haar ouders) wist vaak al de eerste werkdag van een nieuwe medewerker te voorspellen hoe het verder zou gaan met de betreffende medewerker. “Die redt het hier niet” zei ze dan. Ze kreeg eigenlijk altijd gelijk. Ik heb nog voorgesteld om naar een baan bij Personeelszaken te geven.

Even een zijspoor: Beatrix had nog een andere gave. Als er een dagje uit was wist ze vaak iets extra's te scoren. Ze wist precies op een terrasje hoe ze iets voor elkaar moest krijgen. Ik zag het een keer voor mijn ogen gebeuren en geloofde mijn oren niet. Ze sprak ze een vriendelijke oude man aan met de mededeling dat er te weinig geld was voor een traktatie, terwijl ze vandaag jarig was. Ze was nog niet jarig en er was wél geld, maar ze kreeg die meneer wel zo ver dat hij trakteerde. 

Wat wil ik hiermee zeggen? Dat soms het Pluis Niet Pluis gevoel meer iets zegt over de kwaliteiten van mensen dan een evidence based test. De praktijk van de zorgverlening is veel complexer dan wat je uit een test kunt halen.

Dan nog de vraag: is het erg als mensen met verschillende hechtingsstijlen binnen één team werken? Nee, dat is niet erg. Ze kunnen elkaar juist goed aanvullen! Mits ze er ook maar in slagen om goed met elkaar samen te werken.