In de herhaling (3) : depressief narcisme

Op nummer 18 staat een blog uit 2014 over 'depressief narcisme'. Ik schreef het blog naar aanleiding van een nieuw boek van psycholoog Martin Appelo.  Later werkte ik dit blog uit in een korte serie.

Psycholoog Martin Appelo maakt onderscheid tussen diverse vormen van narcisme.

Ik loop al een tijdje mee in de hulpverlening, maar van deze vormen van narcisme had ik nog nooit gehoord.

Volgens Appelo werd de depressieve narcist als kind niet ‘gezien’. Hij is een pakketje dat verkeerd is bezorgd. “Wat doe ik hier?” “Ik hoor hier niet”. “Ze zien mij niet”.

Ieder kind zich van nature met een ander verbinden. Maar iemand die depressief narcisme ontwikkelt heeft het gevoel dat er niemand voor hem was. De reactie die deze kinderen uiteindelijk gaven was dat ze dachten dat ze niemand nodig hadden. “Ik doe het alleen.” Om dat te kunnen laten zien moeten ze zichzelf opblazen. Alleen op die manier voelen ze de pijn van binnen niet. Ze blazen hun eigen autonomie op. Er is niemand om te vertrouwen, dus besteed je je energie maar aan jezelf.

Als kind hebben ze behoefte om hun eigen te gaan. Later worden ze vaak echte solisten, die heel hard werken en onvermoeibaar, prestatiegericht en perfectionistisch zijn. Deze ‘solistische focus’ is een heel krachtig middel. Je moet in je eentje zien te overleven. Zodra je verbinding met anderen aan gaat overleef je het niet meer.

Dit mechanisme zien we bijvoorbeeld bij mensen die gegijzeld worden of eenzaam worden opgesloten, en bij ‘survivors’ in concentratiekampen. Als je gaat nadenken over je gezin of het leed dat anderen wordt aangedaan word je veel kwetsbaarder.

De keerzijde van deze solistische focus is dat de verhoudingen zoek zijn. Als het goed is besteed je een deel van je tijd aan je werk en een deel aan sociale contacten. Depressieve narcisten besteden weinig tijd aan relaties. Daardoor houden ze meer tijd over voor hun werk. Ze klimmen gemakkelijk op in een bedrijf. Of ze zonderen zich juist af. Bij dit depressief narcisme hoort ook dat deze mensen neerkijken op anderen. De carriëretijger die vindt dat de anderen maar lui zijn en niet hard genoeg werken. Of de solist die zich terugtrekt in een bastion, zich nauwgezet aan bijvoorbeeld macrobiotische voeding over geeft en neerkijkt op mensen die eten wat de Hollandse pot schaft.

Een ander kenmerk van de narcist is dat hij wél verwacht dat de ander voor hem applaudisseert. De man die snel carrière maakt wil dat anderen hem lof toe zwaaien, de vrouw die als gevolg van een zeer afgewogen voedingsschema er ‘toppie’ uit ziet ontvangt graag dagelijks complimenten voor haar uiterlijk. Blijft die waardering uit, dan is dat opnieuw een reden om mensen te wantrouwen: de afstand wordt nog groter. Geen complimenten ontvangen wordt als een narcistische krenking ervaren…

In: Een spiegel voor narcisten, door Martin Appelo (Boom, 2013).

In de herhaling (1) : EMDR

We zijn met vakantie. Mijn grootvader schreef voor zijn krant (het Friesch Dagblad) dan twee weken vooruit. Ik heb dat ook wel gedaan, maar dit jaar maak ik het mezelf gemakkelijk. 

Ik ontdekte dat er statistieken zijn van de meest bekeken blogs in de afgelopen tien jaar. Van die blogs gaat er elke dag eentje in de herhaling. Ik begin met nummer 20. Dat heet: EMDR, kan dat wel? Het artikel plaatste ik ook (in enigszins geredigeerde vorm) in het Nederlands Dagblad. Het blog schreef ik in 2012.

EMDR: kan dat wel?

EMDR is een betrekkelijk nieuwe methode om ernstige trauma’s te behandelen. EMDR betekent Eye Movement Desensitization and Reprocessing.

Zo’n 20 jaar geleden maakte ik voor het eerst (als observator) zo’n behandeling mee. Ik kon werkelijk mijn ogen niet geloven. Een 12-jarige jongen had een onvoorstelbaar ernstig trauma opgelopen. Grote kans dat dat trauma hem zijn hele leven zou blijven achtervolgen.

Hij kwam in behandeling bij een collega van mij. In drie sessies was hij het ongeluk waar hij bij betrokken was geweest niet vergeten (want dat is niet de bedoeling van EMDR), maar hij kon wel verder met zijn leven zonder dat dat trauma hem in de weg stond.

Inmiddels heb ik vele malen gezien hoe mensen baat hebben bij EMDR. Mensen met angst voor de tandarts, die bij iedere behandeling onder narcose moesten en nu gewoon in de stoel gaan zitten. Iemand met straatvrees die na een overval jarenlang de deur niet uit durfde.

De opleiding voor EMDR-therapeut heb ik niet zelf gevolgd (je moet niet alles willen, het is zo al druk genoeg), maar regelmatig verwijs ik mensen door naar een EMDR-therapeut. Verschillende van mijn collega’s zijn behandelaar met in hun ‘pakket’ EMDR.

In het Nederlands Dagblad(19 maart 2012) stond onlangs dat Gerard Feller van de Stichting Promise de behandeling met EMDR aan christenen ontraadt. Dit overigens in tegenstelling tot therapeuten van bijvoorbeeld Eleos (een reformatorische GGZ). Vanuit mijn christelijke achtergrond was ik natuurlijk wel benieuwd naar de redenering van Feller. Als hij gelijk heeft, hoe zit het dan met mijn doorverwijzingen?

Mijn eerste indruk van EMDR was destijds dat het HocusPocus was. Misleiding, bedrog. Zoiets kon toch niet! De therapeut beweegt met zijn vinger heen en weer, de patiënt moet die vinger volgen en… hij geneest. Later begreep ik meer van de neurologische  achtergronden van deze behandeling. Er is niks geen hocuspocus aan!

Maar dat vindt Feller van wel. Hij meent dat EMDR een vorm van hypnose is, waarbij de wil aan de mens wordt ontnomen. Feller heeft zich vermoedelijk niet verdiept in EMDR. Hij ziet iets wat hij niet begrijpt (die hocus pocus) en denkt dan direct aan occultisme. Maar dan zou een narcose al helemaal niet mogen, daarbij lever je echt je wil uit aan de anesthesist… Maar nóg gekker: de patiënt schakelt helemaal zijn denken niet uit. Als patiënt kun je tijdens de behandeling gewoon stoppen.

Concentratie is heel wat anders dan hypnose. We mogen blij zijn dat er tegenwoordig zo'n effectieve behandelmethode bestaat die mensen snel kan helpen met hun trauma's om te gaan. Heel wat beter dan die eindeloze behandelingen waarbij iemand na jaren nóg steeds zijn talenten niet in kan zetten omdat het trauma hem of haar in de weg zit.

Eilandhoppen

De wekelijkse fietsdag leidde er gisteren toe dat ik ging 'eilandhoppen'. Ik had maar één veerpont nodig en de rest werd geregeld door de vaste verbindingen van de Deltawerken. 

De enige haastklus was het halen van de veerpont over de Nieuwe Waterweg naar de Maasvlakte. Daarna kon ik relaxed en kaartloos mijn neus achterna, zonder te weten waar ik uit zou komen.

Van Delft naar Vlissingen

Achtereenvolgens kwam ik op Rozenburg (Maasvlakte, voorheen De Beer), Voorne-Putten, Goeree-Overflakkee, Schouwen-Duiveland, Noord-Beveland en Walcheren.

In de kustplaatsen werd voornamelijk Duits gesproken. Dat is weer eens wat anders dan het overheersende Engels in de winkels in Delft.

De wind was noordwest, ik had hem soms dwars, vooral op de dammen ook af en toe een beetje tegen, maar het merendeel van de rit had ik hem in de rug. Ik heb dus eigenlijk een beetje gesmokkeld.

Uiteindelijk werd het Vlissingen. Ik had genoeg energie over om nog verder te fietsen, maar ik moest nog met de trein terug. 

De nagebootste stoornis

Mevrouw van Bennekom wordt in de vrieskou liggend op straat aangetroffen. Ze vertoont schokkende bewegingen. Met spoed wordt ze naar de afdeling Neurologie van het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht.

De volgende dag werd ze gezien door de hoofdbehandelaar van de afdeling. Hij kon geen afwijkingen vinden. Hij vertelde mevrouw dat er wat hem betreft niets aan de hand was en dat ze het pand mocht verlaten. Je zou zeggen: een felicitatie waard. Maar niet voor mevrouw van Bennekom.

Voor haar vertrek stond er nog een kort gesprek gepland met een arts in opleiding. Mevrouw was niet bereid tot het voeren van een gesprek. Als er niets aan de hand is hoef je ook niet in gesprek. En een arts in opleiding stelt helemaal niets voor.

De arts in opleiding (vraag is wel of dat mag zonder overleg met de patiënt) belde voor de zekerheid nog met de huisarts. Die vertelde dat mevrouw bij hem nooit gezien was met deze klachten.

Maar: en nu komt het opvallende… het was hem wel bekend dat er tal van ziekenhuizen door het hele land met haar te maken hebben gehad. Allemaal met dezelfde klacht: een insult en dat op straat en altijd ’s nachts.

Het zou een voorbeeld kunnen zijn van een nagebootste stoornis. Mevrouw wendt zich niet tot de eigen huisarts (die is te bekend voor haar), maar ze gaat naar onbekende behandelaars. Die moeten van alles uitzoeken om er achter te komen wat er met haar aan de hand is. De eerste uren staat ze in het centrum van de belangstelling, er is gratis koffie en het ziekenhuis is lekker warm.

Het verhaal doet mij denken aan iemand met wie ik tientallen jaren geleden te maken kreeg. Hij kreeg (ook) regelmatig epileptische insulten. Meestal op straat, maar een enkele keer op de woning. Toen hij op de grond lag zei een begeleider: 'Even een injectiespuit halen'. Hij stond meteen op, want voor prikken was hij bang.

Deze beide casussen zijn waarschijnlijk voorbeelden van een nagebootste stoornis. Deze komt o.a. rond epilepsie nogal eens voor. Maar bijvoorbeeld ook bij dermatologische afwijkingen (dermatitus artefacta) en bij moeilijk in te stellen diabetes.

Om tot een vaststelling van deze diagnose te komen is veel diagnostisch onderzoek nodig. Hoewel ze op elkaar lijken is simulatie wat anders dan de nagebootste stoornis of dan de somatoforme stoornis.

Het voorbeeld van mevrouw van Bennekom werd ontleend aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG).

Intergenerationele emotionele hypotheek

Opmerkelijk is dat ‘vermijdend gehechte kinderen’ als volwassene vaak positief over de door hen ervaren opvoeding praten. Dat geldt niet voor angstig ambivalent gehechte kinderen. Zij ervaren nogal eens een levenslange worsteling met de manier waarop ze zijn opgevoed.

Aan de ene kant is er bij deze volwassenen veel sprake van boosheid jegens de ouders, aan de andere kant van schuldgevoelens (je mag niet boos zijn). Die tegenstelling heet ‘angstig-ambivalent’. Hoe is het patroon als deze ouders op hun beurt ook weer kinderen op gaan voeden?

Mariska komt uit een gezin waar veel onuitgesproken spanningen waren. Boosheid kon maar moeilijk geuit worden. Het emotionele thema was 'niet boos, maar wel verdrietig.' Als Mariska zelf kinderen heeft streeft ze er naar om het beter te doen dan haar ouders. Ze doet er alles aan om een 'gezellig gezinnetje' te organiseren. Maar in zo'n gezellig gezinnetje is het vaak ingewikkeld om negatieve emoties te uiten. Er ontstaat gemakkelijk de sfeer van een kerstfeest dat perse vrolijk moet zijn.

Bij de kinderen zie je dan naar verhouding vaak een vergelijkbare houding naar de ouders toe. Ze doen erg hun best om het hun ouders naar de zin te maken. Ze hebben de neiging om zich vast te klampen aan hun ouders. Maar er is onderhuids ook weer vaak sprake van schuldgevoelens en van niet uitgesproken boosheid. Met name tijdens de puberteit kan dat een aanzienlijk deel van het gedrag bepalen: nabijheid en loslaten strijden om de voorrang.

Jaloezie en rivaliteit

Ook hier past weer de term angstig-ambivalent: het zoeken van nabijheid én tegelijkertijd boos en gefrustreerd zijn. De op die manier ervaren spanningen jegens de ouders vertalen zich vaak in gevoelens van jaloezie en rivaliteit in de richting van andere kinderen in het gezin. Die patronen kunnen het hele volwassen leven gaan kleuren.

Emotionele hypotheek

Als deze kinderen volwassen zijn en eigen kinderen gaan opvoeden is dit opnieuw een valkuil. De niet verwerkte frustraties jegens de ouders kunnen de opvoeding gaan kleuren. Zoals al eerder gemeld: het verband is lang niet één op één, maar de kans dat het patroon terug komt is aanzienlijk.

Goed kunnen opvoeden vraagt om het emotioneel enigszins los kunnen laten van de eigen ouders. Een opvoeder die maximaal op zoek is naar goedkeuring door zijn eigen ouders voedt op met een emotionele hypotheek die nog lang niet is afgelost.

Gelukkig zijn er ook opvoeders die er in slagen een eigen weg te vinden. Wie in een gezin met een angstige gehechtheidsstijl is opgegroeid hoeft niet ‘gedetermineerd’ te zijn tot dezelfde onveilige stijl van opvoeding.

Opnieuw geldt: als twee ouders samen opvoeden maakt dat de kwetsbaarheid en dus ook de intergenerationele overdracht aanzienlijk kleiner.

Leraar aardrijkskunde

Mijn lievelingsvak op de lagere school was aardrijkskunde. Thuis zat ik al op jonge leeftijd graag met mijn neus in de Bos-atlas (van 1951) om weg te dromen van verre oorden, voornamelijk binnen Nederland. Het ging vooral om topografische aardrijkskunde. Op de lagere school haalde ik standaard een tien voor dat vak. 

Groot was de boosheid van mijn ouders toen ik voor aardrijkskunde een 5 had op mijn HBS-rapport. Dat was een bewijs dat ik niet hard had gewerkt. Maar natuurkundige aardrijkskunde is nog wel wat anders dan topografie. En met de juf (bijgenaamd Biggetje) had ik ook geen klik. Ik moest regelmatig voor straf bij haar terug komen vanwege wangedrag. En één keer ben ik zelfs uit de strafklas verwijderd. Ik was verkouden en haalde steeds mijn neus op, wat haar ontzettend irriteerde.

Op mijn volgende middelbare school had ik een zeer markante leraar aardrijkskunde. Mijn moeder had les gehad van zijn vader. Ze had er nog steeds traumatische herinneringen aan. Dit keer zou ze hebben kunnen begrijpen dat ik een onvoldoende zou halen. Dan lag het niet aan mij, maar aan de leraar.

De leraar was nadrukkelijk aanwezig in de klas. Daarbij kon hij erg denigrerend optreden. Hij was vooral veel bezig met winden die linksaf en rechtsaf slaan, afhankelijk van het halfrond waar we ons bevonden. Je moest dan voor de klas verschijnen en dan kreeg je als opdracht: “Jongeman, start met je dinky toy boven de Azoren, reis af naar Schotland en buig af naar rechts, waar komt de dinky toy dan uit?”

Later heb ik nog een eenvoudiger variant geleerd, maar dat was niet op de HBS: Als je op het noordelijk halfrond met je gezicht in de wind staat, bevindt een hogedrukgebied zich links en een lagedrukgebied rechts.

De leraar gaf flitstoetsen:  je moest in 10 minuten vijf antwoorden geven. Had je onvoldoende gescoord, dan kwam er een kruisje in een blauwe map te staan. Je moest dat kruisje dan thuis laten zien en laten voorzien van een handtekening van één van je ouders. Omdat hij zoveel overhoringen uitdeelde kon je aldus een enorme verzameling kruisjes opbouwen. Mijn buurman in de klas had een grote broer die steevast de handtekeningen zette. Dat kon ik niet regelen, want ik was zelf de oudste.

Hoe meer geïrriteerd de leraar was, des te meer wiebelde hij met zijn voeten. Als ik achteraf aan hem terug denk zou hij hoog gescoord hebben op de neuroticisme-lijst.

Tijdens zijn bewind kreeg hij twee dochters. Bij de tweede vertelde hij dat hij in de toekomst nooit meer af zou hoeven te wassen. Ik vermoed overigens dat de planning is gewijzigd doordat in de tussentijd de afwasmachine zijn intrede deed.

Ik schreef ook voor de schoolkrant. De meeste tekst die ik leverde werd afgekeurd, doordat de redactie voor de helft uit leerkrachten bestond en omdat de rector het veto-recht had.

Eén van de gedichten die ik schreef ging over deze leraar. Ik had het gedicht geschreven als variant op een gedicht van Willem Bilderdijk.

“Befloerste trom, noch rouwgebrom

gaan romm’lende om, voor d’arme klas”

enz…

“maar geen dwinglandij, noch kruisjesgeverij

die wij niet stout trotseren

al veroordeelt hij

geen onheil kan ons deren”

Het gedicht werd niet geplaatst. De redactie hoefde niet te vermelden waarom niet.  De leraar aardrijkskunde zat trouwens in de redactie.

Jullie zullen het niet geloven, maar juist deze leraar slaagde er in om mijn interesse voor aardrijkskunde weer op te doen bloeien.   

Op het kamp van de school was ook deze leerkracht aanwezig. Het kamp duurde niet zo lang, want vanwege wangedrag van enkele leerlingen moesten we vroegtijdig naar huis. De leraar was in alle staten, want een schoolkamp is anders dan een klas. Iedereen loopt maar door elkaar en het geven van kruisjes werkte niet.

In klas 5 van de HBS had ik geen idee wat ik later zou willen gaan doen. Dus gaf ik op dat ik aardrijkskunde wilde studeren. Dat werd het niet. Het werd in een test afgeraden. Niet vanwege het vak, maar vanwege de toekomst. Je kon alleen maar leraar worden. Maar ik zat later wel meestal op de 7e verdieping van de Vrije Universiteit te studeren. Dat was de faculteit geografie. Eindeloos zat ik atlassen te bestuderen. Dat hielp niet bij het halen van tentamens pedagogiek of psychologie.

Ik raakte mijn studiebeurs kwijt en moest gaan werken. Dat kwam dus alsnog door de aardrijkskunde.

Mijn vroegere leraar aardrijkskunde bleef niet meer lang leraar. Hij ging de politiek in (PvdA). Vader en zoon waren overigens zeer oranjegezind. Met Hare Majesteit mocht je niet spotten.

Net als zijn vader verliet de aardrijkskundeleraar het onderwijs om burgemeester te worden… Hij werd burgemeester in een zeer winderige plaats.

Aan zijn vader bewaar ik herinneringen omdat zijn naam hier als nalatenschap op verschillende plekken te zien is. Hij was namelijk burgemeester van Delft. 

Associatieve taalervaringsordening

Orthopedagoge Dorothea Timmers-Huigens heeft het functioneren van mensen geprobeerd te verklaren vanuit stappen in de ervaringsordening: de manier waarop we de wereld voor onszelf proberen te ordenen. 

Voor de pasgeboren baby is de wereld één grote chaos aan lawaai, licht en andere ongemakken. Ik kan me dat allemaal niet meer herinneren, maar het is me later verteld dat ik dat niet zo leuk vond.

In de vroege fasen van de ontwikkeling functioneren we vooral op basis van de onderlagen van onze hersenen. We reageren op zintuiglijke ervaringen, maar we kunnen dat allemaal nog niet goed ordenen, laat staan dat we er goed op kunnen vooruit lopen. We kunnen ons dus ook niet goed inhouden. De baby ziet iets wat in de mond kan en hap: het zit in de mond. De jonge peuter ziet een koekje en hap: er mist een hapje uit het koekje. Dat is geen kwestie van ongehoorzaamheid: de rem doet het nog niet en het geweten spreekt nog geen innerlijke bestraffende woorden toe.

Wat ik zo fascinerend vind in de door Timmers Huigens genoemde associatieve ervaringsordening is de taal. Dat zie je veel bij peuters, omdat ze door een tekort aan taalbegrip allerlei woorden verkeerd verstaan en koppelen. Dat leidt ook tot angsten. “Daar heb je weer die mieren, ze eten alles op!” zegt moeder. En de dochter raakt in paniek, want als ze ‘alles opeten’ kunnen ze ook jou opeten. Selma Fraiberg heeft hier in haar boek ‘De magische wereld van het kind’ tientallen voorbeelden van gegeven. En elke opvoeder kan in de loop van de peutertijd tientallen van die woordassociaties noteren.

Spruitjes bij de tandarts

Maar soms weet je helemaal niet waar een woord-associatie vandaan komt. De tandarts heeft met Sjaak afgesproken dat hij zijn hand op mag steken als ze even moet stoppen. Sjaak steekt zijn hand omhoog en de tandarts stopt. Vervolgens zegt Sjaak: “Er zijn nog geen spruitjes. Die komen pas in oktober. Spruitjes zijn wel heel gezond.” Einde dienstmededeling. Ik kan niet achterhalen waarom Sjaak opeens met die opmerking komt. Het kan zijn dat hem opeens iets te binnen schiet. Het plopt zijn hoofd in. Maar het kan ook zijn dat hij op de klank getriggerd werd door een woord dat de tandarts zei tegen de assistente.

Een associatie die vaak wordt gemaakt is dat de verdoving gif zou bevatten. De spuit is dus gif. Het veelvuldige gebruik van het woord ‘gifspuit’ in coronasceptische kring doet daar ook geen goed aan. En natuurlijk associëren sommige bewoners (o.a. sommige LVB’ers) de behandelstoel met de elektrische stoel.

Associëren bij overlijden

De eerste associatie die opplopt is bij mensen met een verstandelijke beperking ook bekend als het gaat om overlijden. Ooit vertelde ik aan Karel dat zijn vader was overleden. Ik dacht dat hij van slag zou zijn, maar er kwam een heel andere reactie. “Mooi zo, dat kan ik weer thuis wonen, want hij heeft mij er uit gezet!” Daar zat dus oud zeer.

Volwassenen met een normale intelligentie bedenken ook van alles, maar ze houden zich in. Bij mensen met een verstandelijke beperking is de eerste reactie vaak een praktische associatie. Fenna is plotseling overleden en de begeleiding vertelt het één voor één aan de bewoners. De eerste reactie van Kees is: “Mag ik haar televisie dan?” Annelies vraagt: “Wie komt er dan op haar kamer?” En Tom vraagt: “Gaat de barbecue dan wel door?”

We denken misschien dat dat egoïsme is, maar het is egocentrisme, passend bij de sociaal-emotionele leeftijd van vóór drie jaar.

Overigens is die vrije associatie natuurlijk helemaal niet zo gek, ook niet op volwassen leeftijd. Het schept ook veel creativiteit. Een cabaretier als Herman Finkers is op dat punt een woordkunstenaar die dankbaar gebruik maakt van tal van woordassociaties.

Op de fiets vanuit Sint Genesius

Op woensdag wordt de week altijd door midden gezaagd. En omdat ik vind dat ik één fietsdag per week in moet plannen stapte ik die dag op de trein.

Het eindpunt was Sint Genesius Rode. Dankzij de voorzienigheid van de Belgische Spoorwegen kon ik daar voor € 6,40 en drie uur treinen terecht komen (via Roosendaal).

Veel mensen weten niet wie Sint Genesius was. Hij begon zijn leven niet als Sint, maar als acteur aan het hof van Diocletianus die het christelijk geloof belachelijk moest maken. Om zich in te leven in het christelijk geloof deed hij net of hij belangstelling had voor dat geloof. Het liep anders dan gepland. Hij raakte geïntrigeerd door de inhoud van de Bijbel en werd christen. Daar was de keizer niet blij mee, en Genesius werd ter dood veroordeeld. Dat leverde hem later de titel van Sint op. En in België werd een plaats naar hem genoemd. 
Het station van Sint Genesius Rode en de Bluebike

Het station van Sint Genesius Rode staat op de monumentenlijst. Het is een aardig gebouwtje in neo-renaissancestijl. De loketten zijn gesloten. Wel stoppen er twee treinen per uur in beide richtingen en dat is best veel voor Belgische begrippen.

Sint Genesius Rode is deels een forensengemeente met veel nationaliteiten vanwege het internationale karakter van Brussel. De Belgen die er wonen hebben maar één streven: hun eigen taal behouden. De Franstalige inwoners stemmen op de Franstalige eenheidslijst (18 zetels in de gemeenteraad) en de Vlaamstalige inwoners stemmen op de Vlaamse eenheidslijst (7 zetels). Inhoudelijke thema’s zijn daardoor niet meer zichtbaar: je stemt Waals of Vlaams.

Dat scheelt een hoop gedoe en doet alle andere thema's vervagen. De Franstaligen willen een trottoir aanleggen, de Vlamingen een stoep en beiden komen op hetzelfde uit.

Op de station huur ik een digitaal aangestuurde BlueBike: de Belgische OV-fiets. Eerst moet ik een klap op het zadel geven en daarna mijn pas voor het slot houden en bliep!: de fiets is klaar om te berijden.

De Belgische OV-fiets is qua huur spotgoedkoop (€ 1,50, in Nederland € 4,45), heeft zeven versnellingen en ook nog eens een mandje achterop. Dat krijg je er in Nederland niet bij. Ik vermoed dat men in België niet wil dat er iemand achterop gaat zitten. Die zeven versnellingen heb je wel nodig vanwege de plaatselijke hellingen en het feit dat de fiets nogal de indruk wekt van een tank. Alleen de geschutskoepel ontbreekt. 

Ook in België worden woonerven aangelegd. Die woonerven zijn op zichzelf niet verkeerd. Maar het probleem is dat er soms maar één ingang en één uitgang is. In dier voege rijd ik alle straten door om tenslotte weer bij de ingang van het doolhof uit te komen. Sommige mensen menen dat dat mijn eigen schuld is. Ik weiger namelijk om op de kaart te kijken, ook in een wildvreemde omgeving. Ik ben een kwartier later dan ook nog steeds in Sint Genesius Rode, althans in een plukje van de plaats die uit verschillende ‘klonten’ aan bebouwing bestaat.

Bluebike in het Zoniënwoud

Ik weet helemaal niet waar ik naar toe fiets, maar ik beland in een bos. Dat is aardig, want er staat een pittige wind die op deze manier gevangen wordt door de bomen. Het is het Foret de Soignes volgens een bordje. Even vertalen in het Nederlands: het is het Zoniënwoud. Het is een uitgestrekt bos met o.a. veel beuken, en het wordt wel gezien als de groene long van Brussel. Nadeel van de nabijheid van de stad is dat er de afgelopen decennia veel schade is ontstaan aan de diversiteit van de natuur. Ook willen de jonge beuken niet meer goed groeien vanwege de schimmels in de grond. In zekere zin is het bos een zorgenkindje geworden. Maar daar hoef ik me niet al te druk over te maken, het bos ziet er zo op het oog prachtig uit, met een aantal langere fietsroutes die de arglistige fietser van A naar B leiden. A was Sint Genesius Rode, wat B is weet ik niet, want ik heb geen idee waar ik uit kom.

Na een kilometer of tien fietsen ben ik in een plaats waarvan ik de naam niet weet. Er staat vanuit het bos geen naambordje. Wel verwijst een bord naar het centrum, maar ik heb geen idee welk centrum dat moet zijn. Aan de stand van de zon te zien fietste ik in noordoostelijke richting, dan zou ik bij de drukte rond vliegveld Zaventem uitkomen. Daar heb ik geen zin in, dus de steven van de Bluebike maakt een haakse bocht naar links. Een bord meldt dat er hier een fietssnelweg wordt aangelegd, van A naar B, en dat B is in dit geval Brussel. Belgen leggen graag fietssnelwegen aan, en nergens zie je meer speedpedelecs dan rond de grote steden.

Opeens ben ik bij een station. De spoorlijn ziet er supersonisch uit en is uitgegraven tussen de bebouwing en door een heuvel. Het is het station van Hoeilaart aan een lijn van het Gewestelijk Expres Net. Er stopt één trein per uur. Ja, zo krijg je de reizigers inderdaad niet in de trein. Ter vergelijking: in het qua grootte vergelijkbare Heemskerk stappen meer dan 2500 reizigers per dag op de trein en in Hoeilaart 250 reizigers per dag.

Ik fiets de bebouwing weer uit en het Zoniënwoud weer in. Ondanks de nabijheid van miljoenenstad Brussel is het stil in het bos. Ik kom een enkele keer een wandelaar met hond of een mountainbiker of racefietser tegen. Ook geen restaurant voor een plaspauze. want wildplassen durf ik hier niet, dat zou het ecosysteem van het bos aantasten.