In de herhaling (9) : communicatie

Het schijnt dat we gemiddeld per dag 16.000 woorden het luchtruim laten kiezen.

Hoe we dat doen hangt er voor een aanzienlijk deel van af wie we als persoon zijn. Op welke manier kijken we naar onszelf en naar anderen? Dat is de golflengte waar we op communiceren.

Bij het kijken naar manieren van communiceren kun je prima de transactionele analyse toepassen: boven, onder of gelijkwaardig  (volwassen). Dat laatste is voor veel mensen nogal moeilijk: ze kiezen of boven (bepalend zijn) of onder (de ander laten beslissen).

Er zijn allerlei andere manieren ‘in de handel’ om naar communicatie te kijken. Sinds Watzlawick de stelling poneerde dat je niet niet kunt communiceren (in: De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie) is er een hausse aan literatuur beschikbaar.

Eén van de manieren om te kijken naar communicatie is het golflengtemodel. Het is bedacht door William Snavely en John McNeill (2008). Ze noemden hun model het transactional style model.

Aan de RUG (Rijks Universiteit Groningen) werd het model getoetst; daar bewerkte men de test voor het Nederlandse taalgebied. Dat kun je nalezen in ‘Op dezelfde golflengte’ (Pieternel Dijkstra, Uitgeverij Thema, 2011). Dit model kent acht vormen:

a) de twijfelende golflengte: assertief, warm, maar gespannen

b) de extraverte golflengte: assertief, warm, ontspannen

c) de controlerende golflengte: assertief, afstandelijk, gespannen

d) de koele golflengte: assertief, afstandelijk, ontspannen

e) de neurotische golflengte: subassertief, warm, gespannen

f) de vriendelijke golflengte: subassertief, warm, ontspannen

g) de sociaal angstige golflengte: subassertief, afstandelijk, gespannen

h) de ondoorgrondelijke golflengte: subassertief: afstandelijk, ontspannen

Elke golflengte heeft zijn eigen sterke kanten en valkuilen. Voor de ene baan heb je wat meer de ene eigenschap nodig dan bij de andere baan. En dat hangt uiteraard ook weer van de omstandigheden af waarin je op een bepaald moment functioneert.

Ik licht er twee voorbeelden van communicatiestijlen uit:

a. Neurotisch

Mensen die op de neurotische manier communiceren proberen zichzelf in te dekken: ze hebben overal begrip voor. Daardoor kan hun taalgebruik (zowel mondeling als schriftelijk) uitgebreid zijn: ze hebben veel woorden nodig om iets uit te leggen en van alles te relativeren.

Als je voorkeur een bepaalde golflengte is erger je je eerder aan een bepaalde andere golflengte: daar kun je slecht tegen. Iemand die op een neurotische wijze communiceert heeft grote moeite met mensen die controlerend zijn (daar wordt die persoon nog meer gestresst van, ze kunnen niet tegen een commandotoon). Omdat mensen die op een neurotische golflengte communiceren liever geen ruzie maken (subassertief) zullen ze niet in de aanval gaan: ze duiken onder.

b. Controlerend

Mensen die op de controlerende golflengte communiceren komen assertief over: zij willen bepalen hoe een ander moet functioneren. Ze willen dingen goed doen, zijn perfectionistisch, maar durven hun zwakke kant niet te laten zien. De regel gaat bij hen vaak voor de relatie. Daardoor komen ze vaak afstandelijk over. Stellen ze iets op schrift dan is dat vaak kort en zakelijk en het komt eisend over.

Bij bepaalde vakken is het niet zo handig als je vooral controlerend communiceert. Een pastor of een gedragsdeskundige die op deze manier met mensen in gesprek gaat maakt vaak brokken. Daarnaast botsen mensen met een controlerende communicatiestijl vaak met anderen die ook zo’n controlerende stijl van communicatie hebben. Dan heb je twee kapiteins op één schip. De gespannen houding leidt gemakkelijk tot conflicten: kunnen relativeren is niet de sterkste kant van de ‘controleerder’.

Veranderen?

In het boek van Dijkstra zit een (genormeerde) vragenlijst. Het is aardig als je die zelf invult en als iemand anders die voor jou invult: kijken of daar hetzelfde uit komt. Ik heb de proef op de som genomen: zowel als ik hem voor mijzelf invulde als wanneer iemand anders hem invulde kwam er dezelfde uitkomst uit. We hebben het ook omgedraaid: voor een ander invullen. Ook toen kwam er een overeenkomstig profiel uit.

Maar vat het alsjeblieft niet te statisch op: mensen kunnen in verschillende omstandigheden verschillend reageren. En gelukkig kunnen mensen ook veranderen...

Waar woonden wij?

Nu we met vakantie zijn ga ik even terug en op zoek naar een vaste woon-of verblijfplaats. Per slot van rekening heeft elk mens behoefte aan houvast. Waar woonden wij vroeger?
  1. De start was in 1950 in Waardhuizen. Dat is een buurtschap in het Land van Heusden en Altena, tussen Gorkum en Breda.

2. In 1953 verhuisden we naar Onnen. Dat is een buurtschap aan het begin van de Hondsrug, 10 kilometer ten zuiden van Groningen.

3. In 1954 verhuisden we naar Borneo (het tegenwoordige Kalimantan), in een buurtschap die Tubang-Raeng heette.

4. Om politieke redenen moesten we in 1957 terug naar Nederland. Met een korte omweg via Bandung op Java en Leeuwarden in Friesland kwamen we in Gorkum terecht.

5. In 1964 verhuisden we naar Wormer in de Zaanstreek.

6. In 1969 hield ik het thuis voor gezien en ik verhuisde in mijn eentje naar een zolder aan de Amsterdamse Vaartstraat.

7. Dat pand moest ik in 1970 verlaten en toen kwam ik op de begane grond aan de Sloterweg/ hoek Sloterkade terecht. De hospita stond geen damesbezoek toe. Dat waren nog eens tijden.

8. In 1973 fuseerden de inboedel van Tineke en van mij met elkaar en verkasten we naar een zogenaamde halve woning in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt.

9. In 1975 verhuisden we naar een flat in Nieuw Den Helder. Drie hoog met uitzicht op de vuurtoren.

10. In 1978 verkasten we naar een jaren ’30 woning in de Helderse Vogelbuurt aan de rand van het centrum van de stad. Daar zijn we het langste van ons leven blijven steken.

11. Pas in 2003 verhuisden we naar een jaren ’30 huis in een kleine jaren ’30 wijk in Alkmaar aan de rand van de oude stad. We dachten daar bejaard te worden, maar we werden wel oud maar we vertrokken nog voor we bejaard waren.

12. Zo kwamen we in 2015 in Delft terecht. In een flat en opnieuw aan de rand van de oude stad.

De laatste drie huizen waren allemaal binnen een kilometer van het station. Dat was mooi meegenomen. 

En dan Tineke...

  1. Ze werd in 1951 geboren in een duplex-woning in Barneveld.

2. In 1954 verhuisde het gezin naar een eengezinswoning op de Worp, aan de westzijde van de IJssel tegenover Deventer.

3. Datzelfde gezin verhuisde in 1957 naar een jaren ’50 eengezinswoning in Deventer.

4. In 1964 verhuisde de complete familie met inboedel naar een flat in de Amsterdamse wijk Slotervaart.

5. In 1971 maakte Tineke de overstap aan een kamer met hospita aan het Amsterdamse Olympiaplein. De hospita stond geen herenbezoek toe. Dat waren nog eens tijden.

En - zoals al gezegd - in 1973 fuseerden onze inboedels en daarom leek het ons  ook wel zo handig om op hetzelfde adres te gaan wonen. 

In de herhaling (8) : dementieel syndroom

Anneke van der Plaats en Gerke de Boer schreven een boek over de bejegening van mensen met dementie. Ze zetten ook een aantal kenmerken van dementie op een rijtje. Zoals onderstaande kenmerken:

Kenmerken van het dementieel syndroom

  1. Het is een inprentingsstoornis: je neemt een foto, maar er zit geen filmpje in het toestel (voor de jongeren onder ons: vroeger zat er een filmpje in een fototoestel).
  2. Het is een geheugenstoornis waarbij de laatste informatie als eerste wegvalt (opmerking van mij: dit oprollende geheugen is kenmerkend voor Alzheimer, maar niet voor alle vormen van dementie!).
Bijvoorbeeld:- als mevrouw 80 is vraagt ze: 'hebt u mijn man gezien?'(hij is twee jaar geleden overleden) - als mevrouw 82 is zegt ze: 'ik moet naar huis, want de kinderen zitten alleen thuis' - als mevrouw 84 is roept ze: 'ik moet naar Moeke toe!'

3. Er is sprake van desoriëntatie in de tijd (vooral: wat moet wanneer gebeuren? Soms nog wel beseffen dat het nacht is, maar zich toch gaan aankleden)

4) er is sprake van desoriëntatie in de plaats (in de laatste fasen van dementering thuis roepen dat je naar huis wilt omdat je je eigen huis niet meer herkent).

5) er is sprake van desoriëntatie in de persoon: ‘naam en persoon laten elkaar los’. Dit is voor de familie misschien wel het meest confronterend. ‘Herkende ze me nog maar één keer als haar zoon!’ Begrijpelijk, want dan heb je voor je gevoel je moeder nog even terug.

6) er is sprake van verlies aan intelligentie. Intelligentie is een nieuwe oplossing in een nieuwe situatie verzinnen. Het wordt steeds ingewikkelder om met nieuwe situaties en voorwerpen om te gaan.

7) er kan sprake zijn van een kritiekstoornis: ontremd, onaangepast gedrag, alles maar zeggen, vloeken, winden laten, seksueel getint gedrag. Mensen die een beetje Freudiaans denken, denken dat dan de ware aard boven komt, maar dat is het niet. De ware aard is juist verdwenen, wat overblijft is een rotziekte, aldus Gerke de Boer.

8). Mensen kunnen gaan confabuleren, fabeltjes vertellen. De gaten in het geheugen worden opgevuld. Opa vertelt dat hij ’s morgens vroeg is opgestaan, omdat het brood bij de bakker dan het lekkerste is.

9). mensen kunnen gaan persevereren: de hele dag dezelfde vraag stellen, dezelfde opmerking maken.

10). Er kan sprake zijn van afasie: woord en beeld laten elkaar los. Je ziet iets en je kunt niet meer bedenken hoe het heet, of je noemt een woord en je weet niet wat dat woord in de praktijk betekent.

11). Er is vaak sprake van apraxie: niet meer weten welke handeling bij welk voorwerp behoort. Bijvoorbeeld het brood smeren met de schaar of in de hoek van de kamer plassen omdat je niet meer weet waar je zou moeten plassen.

12) Er is vaak sprake van angsten, die uiteindelijk psychotische kenmerken aan kunnen nemen: de angsthuishouding faalt.

Er zijn meer kenmerken, ze variëren ook per persoon en per vorm van dementering, maar deze twaalf punten zetten een aantal problemen die voor kunnen komen bij het dementieel syndroom op een rijtje.

In de herhaling (7): angstig-vermijdend gehecht

Volwassen mensen met een angstig vermijdende hechtingsstijl willen aan de ene kant graag emotionele nabijheid, aan de andere kant zijn ze er bang voor. Ze vinden het moeilijk om anderen te vertrouwen. Ook afhankelijk durven zijn is een 'thema'.

Dit patroon zien we overigens ook bij kinderen met een angstig-ambivalente houding. Die naam zou ook beter passen, omdat het zoeken van nabijheid én het inbouwen van afstand (aantrekken en afstoten) beiden een rol spelen bij de relaties.

Knipperlicht

Dit kan bij volwassenen tot gevolg hebben dat er een knipperlicht-relatie ontstaat waarbij partners – als ze bij elkaar zijn – elkaar al snel de tent uitvechten. Zijn ze weer zonder elkaar, dan missen ze elkaar.

Onlangs was er een echtpaar op televisie bij wie dit patroon een grote rol speelde. Het probleem was dat er kinderen in het spel waren. Die zagen steeds dat de ouders heftige ruzie hadden als ze bij elkaar waren. En toch wilden ze maar één ding: pappa en mamma weer samen in één huis (kinderen zijn van nature meestal oneindig loyaal naar beide ouders).

Angst voor emotionele schade

Mensen met een angstig-vermijdende hechtingsstijl zijn vooral bang dat ze beschadigd worden als ze de ander teveel emotioneel toelaten. Afhankelijkheid maakt immers kwetsbaar. Hoe meer je van iemand gaat houden, des te meer loop je ook het risico dat verlating hard aan komt. Daarom zijn deze mensen voortdurend op hun hoede. Ze durven zich vaak niet echt bloot te geven.

Het vertrouwen dat de persoon in zichzelf heeft én het vertrouwen dat de persoon in anderen heeft is dus beperkt. Ook voor de partner van iemand die angstig-vermijdend gehecht is, is dit een complexe situatie: hoe moet je omgaan met iemand die aan de ene kant nabijheid verlangt en die zich aan de andere kant steeds weer gereserveerd opstelt en weinig emoties durft te laten zien?

Werkmodel

John Bowlby (1973) omschrijft het ontstaan van werkmodellen rond de hechting bij jonge kinderen. Wat verwacht je van jezelf en wat verwacht je van je relatie met de ander?

Die werkmodellen gaan uit van twee aspecten:

(a) in hoeverre ben ik het zelf waard om geliefd te worden, om voor gezorgd te worden? Of iets anders gezegd: wat verwacht je van jezelf?

(b) is de ander te vertrouwen, is hij beschikbaar als ik hem nodig heb? Oftewel: wat verwacht je van de ander?

Bij de angstig vermijdende hechting is het beeld dat de persoon over zichzelf heeft én het beeld dat de persoon over de ander heeft negatief ingekleurd.

Volgens hem ontstaat zo’n werkmodel in de eerste drie jaar van de emotionele ontwikkeling van kinderen. Het zou een patroon zijn dat de rest van het leven de relaties met anderen blijft kleuren.

Vaste werkmodelen

Inmiddels kunnen hier nuances bij worden aangebracht. Een deel van de werkmodellen wordt gekleurd door de aanleg van het kind (waarbij het temperament een belangrijke factor is).

Daarnaast lijkt het zo te zijn dat werkmodellen in de loop van de ontwikkeling toch enigszins kunnen veranderen. Zo zou iemand die angstig-vermijdend gehecht is in een relatie met een persoon die veilig gehecht is geleidelijk kunnen gaan ervaren dat er meer vertrouwen in de ander mogelijk is en dat je ook niet zo bang hoeft te zijn voor emotionele nabijheid.

Dit blog werd geplaatst in mei 2015. Via Google wordt het nog regelmatig bezocht. 

In de herhaling (6) : Afwijzend vermijdend gehecht

Mensen met een afwijzend vermijdende hechtingsstijl leggen de nadruk op onafhankelijkheid. Ze willen graag hun eigen gang gaan. Als ze een partner hebben overleggen ze weinig. Ze kunnen bijvoorbeeld opeens een nieuwe tafel voor in huis kopen, zonder daar over te overleggen.

De onafhankelijke koers maakt dat de partner het gevoel heeft geen grip te hebben. Als er om 18 uur gegeten wordt en de ander komt later kan er niet eens een belletje vanaf. Onafhankelijk betekent dat je je niet wilt laten binden. Het gevoel dat je niet je eigen gang zou kunnen gaan wordt als beklemmend ervaren. “Ik wil niet op anderen hoeven te leunen en ik wil ook niet dat anderen afhankelijk zijn van mij.”

Ook intimiteit (in de zin van verbondenheid: elkaars diepste gevoelens kunnen delen) past niet bij afwijzend gehechte mensen. Ze krijgen het alleen al benauwd van het idee. Ze delen dus weinig van wat er in hen omgaat. Voor de ander zijn ze vaak een gesloten boek.

De kijk op zichzelf is veel positiever dan de kijk op de ander. De ander maakt veel fouten, maar de persoon zelf heeft de indruk dat hij het toch allemaal best prima doet. Dit beeld komt overeen met de narcistische persoonlijkheidsstructuur.

Er zijn ook mensen die afwijzend gehecht zijn en die zelfs nooit een relatie willen. Ze vermaken zich prima in hun eentje. Het kunnen bikkels zijn, die het heerlijk vinden om in hun eentje langdurige ontberingen te lijden. Pijn, hitte en kou deert hen eigenlijk maar weinig. Wat dat betreft past het beeld bij angstig vermijdende kinderen, van wie vaak wordt gezegd dat ze een hoge pijngrens hebben.

Er zijn onderzoekers die menen dat allerlei dieperliggende emoties bij afwijzend vermijdend gehechte mensen wel degelijk aanwezig zijn, maar dat ze hier niet mee om kunnen gaan. Emoties worden als bedreigend ervaren. Ook dat beeld komt overeen met angstig-vermijdend gehechte kinderen. Ze ervaren stress, maar laten zich niet kennen.

In de herhaling (5) : de cirkel van veiligheid

Het plaatje is niet helemaal goed te zien, maar dit moet de cirkel van veiligheid voorstellen. De auteurs die dit schema bedacht hebben (Hoffman, Marvin en Powell) laten zien wat een kind in zijn vroege leven nodig heeft om tot een veilige hechting te komen.

De eerste stap is vanuit het kind gezien: je moet me beschermen, me troosten, van mij genieten, mijn gevoelens in goede banen leiden.

De tweede stap is: je moet me welkom heten als ik mij tot jou wend.

De derde stap is: je moet op mij letten, me helpen en plezier met mij delen.

De vierde stap is: je moet mij ondersteunen als ik op onderzoek uit ga.

Een kind kan niet zonder de ‘responsiviteit’ van de opvoeder. Het kind heeft het nodig dat de opvoeder reageert op de signalen die het kind uitzendt. Als de opvoeder alleen met zichzelf bezig is (of met zijn ‘speeltjes’, zoals het ipad) is een gevolg dat het kind zich alleen voelt op deze wereld. Het is niet fijn om bij anderen te zijn. Uiteindelijk lopen deze kinderen emotionele schade op. Die schade wordt vaak pas goed zichtbaar als het kind op eigen benen moet staan.

De twee kenmerken van veilige hechting in de peutertijd zijn: het kind durft op onderzoek uit te gaan als het veilig is, maar als er gevaar dreigt zoekt het kind de vertrouwde opvoeders weer op.

Bij kinderen die niet veilig zijn gehecht (één derde van de kinderen) zie je dat ze óf niet op onderzoek uit durven te gaan óf dat ze zich veel te stoer gedragen en geen steun zoeken bij de ouders. Zo'n verstoorde hechting heeft altijd consequenties voor de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling.

In de herhaling (4) : wat is autisme en wat is hechting?

Op verzoek van een aantal cursisten ging ik nog eens op zoek naar de verschillen tussen verstoorde hechting en autisme.

Dat is een moeilijk onderscheid. Het is net zo’n soort vraag als wanneer je zou zeggen: Peter heeft downsyndroom, welk deel van Peter is toe te schrijven aan het syndroom, welk deel van zijn temperament hoort bij de familie?

Fragiele hechting

Toch heb ik een poging gewaagd. Daarbij merk ik op dat er een samenhang is tussen verstoorde hechting en autisme. Er zijn mensen met autisme bij wie daarnaast duidelijk sprake is van verstoorde hechting. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat mensen met autisme zich veilig kunnen hechten, maar dat de kans op verstoorde hechting aanzienlijk groter is (daarover gaat een volgend blog). Marc Serruys spreekt in dit verband treffend over fragiele hechting.

Ook bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking, met epilepsie, bij mensen met een auditieve beperking, mensen met een visuele beperking, en bij mensen die op jonge leeftijd Niet Aangeboren Hersenletsel hebben opgelopen is de kans op een hechtingsstoornis groter. De zintuigen vormen de voertuigen voor de hechting. Als de zintuigen niet goed/ anders functioneren is de kans op verstoorde hechting óók groter.

Signalen voor verstoorde hechting

1. Veel handelingsverlegenheid bij begeleiders. Het lijkt wel of je als begeleider iedere keer weer het wiel opnieuw moet uitvinden. Soms heeft dat te maken met een fase in de ontwikkeling, maar als er ook op volwassen leeftijd zich steeds weer ander gedrag voordoet kan dit mede te verklaren zijn uit verstoorde hechting. Het lukt maar niet om de pasvorm te vinden.

2. Ambivalentie in het gedrag: “kom eens wat dichter bij mij uit de buurt”. De behoefte aan nabijheid en de behoefte aan afstand zijn voortdurend met elkaar in gevecht. Dit gedrag doet zich ook voor als er nauwgezet en gedoseerd voorspelbaar contact wordt gemaakt.

3. Het zichzelf verwonden of extreem gedrag vertonen als de vertrouwde persoon dicht in de buurt is (de veiligheid van de vertrouwde persoon leidt dan niet tot rust).

4. Veel gedragsproblemen vertonen bij bekende begeleiders, terwijl er bij invalkrachten weinig gedragsproblemen zijn: hoe vertrouwder, des te meer problemen (de punten 2, 3 en 4 lijken op elkaar, maar de accenten verschillen). Vertrouwdheid roept dus angst op.

5. Moeite hebben met positief contact (een compliment leidt tot boosheid of agressie, een positieve gebeurtenis leidt tot zelfverwonding, het mooiste speelgoed wordt stuk gemaakt, het lekkerste eten wordt geweigerd).

6. Een groot verschil tussen het functioneren op verschillende plekken (bijvoorbeeld thuis, dagbesteding en zorginstelling), terwijl dat verschil niet verklaard kan worden uit een geheel verschillende benadering of totaal verschillende omstandigheden.

7. Bij mensen met autisme die op hoog niveau functioneren: een voortdurende rivaliteit met anderen, extreem controlerend gedrag.

Dit blog werd eerder geplaatst in 2014. Het werd regelmatig via internet opgezocht, buiten de vaste kring van lezers/volgers om.

In de herhaling (3) : depressief narcisme

Op nummer 18 staat een blog uit 2014 over 'depressief narcisme'. Ik schreef het blog naar aanleiding van een nieuw boek van psycholoog Martin Appelo.  Later werkte ik dit blog uit in een korte serie.

Psycholoog Martin Appelo maakt onderscheid tussen diverse vormen van narcisme.

Ik loop al een tijdje mee in de hulpverlening, maar van deze vormen van narcisme had ik nog nooit gehoord.

Volgens Appelo werd de depressieve narcist als kind niet ‘gezien’. Hij is een pakketje dat verkeerd is bezorgd. “Wat doe ik hier?” “Ik hoor hier niet”. “Ze zien mij niet”.

Ieder kind zich van nature met een ander verbinden. Maar iemand die depressief narcisme ontwikkelt heeft het gevoel dat er niemand voor hem was. De reactie die deze kinderen uiteindelijk gaven was dat ze dachten dat ze niemand nodig hadden. “Ik doe het alleen.” Om dat te kunnen laten zien moeten ze zichzelf opblazen. Alleen op die manier voelen ze de pijn van binnen niet. Ze blazen hun eigen autonomie op. Er is niemand om te vertrouwen, dus besteed je je energie maar aan jezelf.

Als kind hebben ze behoefte om hun eigen te gaan. Later worden ze vaak echte solisten, die heel hard werken en onvermoeibaar, prestatiegericht en perfectionistisch zijn. Deze ‘solistische focus’ is een heel krachtig middel. Je moet in je eentje zien te overleven. Zodra je verbinding met anderen aan gaat overleef je het niet meer.

Dit mechanisme zien we bijvoorbeeld bij mensen die gegijzeld worden of eenzaam worden opgesloten, en bij ‘survivors’ in concentratiekampen. Als je gaat nadenken over je gezin of het leed dat anderen wordt aangedaan word je veel kwetsbaarder.

De keerzijde van deze solistische focus is dat de verhoudingen zoek zijn. Als het goed is besteed je een deel van je tijd aan je werk en een deel aan sociale contacten. Depressieve narcisten besteden weinig tijd aan relaties. Daardoor houden ze meer tijd over voor hun werk. Ze klimmen gemakkelijk op in een bedrijf. Of ze zonderen zich juist af. Bij dit depressief narcisme hoort ook dat deze mensen neerkijken op anderen. De carriëretijger die vindt dat de anderen maar lui zijn en niet hard genoeg werken. Of de solist die zich terugtrekt in een bastion, zich nauwgezet aan bijvoorbeeld macrobiotische voeding over geeft en neerkijkt op mensen die eten wat de Hollandse pot schaft.

Een ander kenmerk van de narcist is dat hij wél verwacht dat de ander voor hem applaudisseert. De man die snel carrière maakt wil dat anderen hem lof toe zwaaien, de vrouw die als gevolg van een zeer afgewogen voedingsschema er ‘toppie’ uit ziet ontvangt graag dagelijks complimenten voor haar uiterlijk. Blijft die waardering uit, dan is dat opnieuw een reden om mensen te wantrouwen: de afstand wordt nog groter. Geen complimenten ontvangen wordt als een narcistische krenking ervaren…

In: Een spiegel voor narcisten, door Martin Appelo (Boom, 2013).