Bij een defect is het Zelf onvoldoende ontwikkeld. Daardoor is de persoon niet in staat tot zelfreflectie. Hij ziet wel de fouten van anderen, maar is niet in staat om naar zichzelf te kijken.
Er bestaat een stroming in de psychologie die de zelfpsychologie wordt genoemd. De belangrijkste (be) denker is Heinz Kohut, die net als Sigmund Freud en Erik Erikson vluchtte voor Nazi-Duitsland en elders verder is gaan werken.
Volgens Kohut hebben mensen met een defect zelfbeeld niet geleerd om zich aan anderen te spiegelen. Spiegelen begint al op jonge leeftijd: de baby gaapt als mamma gaapt. Op den duur leer je dat jouw gedrag invloed heeft op de ander en dat de ander invloed heeft op jou. Mensen met onvoldoende zelf zouden die toetsing aan elkaar missen. Daardoor is het zelf niet goed tot ontwikkeling gekomen.
Het ingewikkelde is dat mensen met weinig ontwikkeling van het zelf het in de samenleving toch ver kunnen schoppen. Neem meneer A die een universitaire opleiding tot econoom volgde en werkzaam is als econometrist bij een bank. Op zijn werk wordt hij gewaardeerd vanwege zijn grote kennis en zijn analytische vermogen.
Maar buiten de structuur van zijn werk lukt het hem niet om zijn leven op orde te krijgen. Hij mist de verbinding met zijn gezin, weet niet hoe hij de relatie met zijn vrouw inhoud kan geven en blijkt (achteraf) verslaafd te zijn geraakt aan gokken.
Op zijn werk raakt hij ondanks de goede prestaties in de ziektewet. Dat begint als hij paniekaanvallen krijgt en niet naar zijn werk durft. De aanvallen van paniek komen geleidelijk steeds vaker voor.
De heer A krijgt psychotherapie aangeboden. De afspraak is dat hij alles zal vertellen wat er in hem opkomt. De therapeut geeft hem alle ruimte, stelt wel vragen, maar biedt geen weinig structuur. Na drie maanden wordt de heer A ernstig depressief en nemen de paniekaanvallen dusdanig toe dat hij ook niet meer naar therapie durft te komen.
Een andere therapeut neemt met de heer A het Ontwikkelingsprofiel door. Daaruit komt naar voren dat hij gezonde kenmerken heeft. Hij was in staat om los te komen van het complexe gezin waar hij opgroeide. Hij is in staat om tot productie te komen (werk, structuur in het werk, gemotiveerd om te werken). Op die basis en op basis van zijn eerder gevolgde opleiding en taalgebruik wordt hij door anderen beoordeeld. Maar hoe kijkt de heer A naar zichzelf?
Helaas zat onder die succesvolle buitenkant een kwetsbare binnenkant. Hij blijkt in de relatie tot zijn vrouw erg afhankelijk van haar (goedkeuring) te zijn. Krijgt hij die bevestiging niet (voor zijn idee), dan zoekt hij prikkels op en gaat gokken. Hij kan ook slecht alleen zijn: hij moet mensen om zich heen hebben die als klankbord dienen.
Omgekeerd kan hij buiten zijn werk om plotseling heftig uitvallen naar anderen, zoals reizigers in de trein of mensen in de winkel die niet opzij gaan. In zijn werk gebeurt dat niet, maar wel in minder gestructureerde situaties. Omdat de therapie die wordt aangeboden weinig gestructureerd is raakt hij de weg kwijt in zijn beperkte zelf. Dat leidt tot regressie (terugval) en tot veel paniekaanvallen na de sessies.
De conclusie luidt dat de heer A. onvoldoende is (in) gezien hoe kwetsbaar de heer A in psychosociaal opzicht is. Hij weet nauwelijks wie hij is: zijn identiteit wordt bepaald door anderen. Dat camoufleert hij door de prestaties op zijn werk.
Maar in de vrije tijd komt zijn ware aard boven. Hij laat veel zgn primitieve afweer zien en valt in feite terug op een kinderlijk niveau van functioneren waarbij hij afhankelijk is van anderen. Als hij zich alleen gelaten voelt slaat zijn behoefte aan spanning toe en zet hij het op een gokken.