In de herhaling (9) : communicatie

Het schijnt dat we gemiddeld per dag 16.000 woorden het luchtruim laten kiezen.

Hoe we dat doen hangt er voor een aanzienlijk deel van af wie we als persoon zijn. Op welke manier kijken we naar onszelf en naar anderen? Dat is de golflengte waar we op communiceren.

Bij het kijken naar manieren van communiceren kun je prima de transactionele analyse toepassen: boven, onder of gelijkwaardig  (volwassen). Dat laatste is voor veel mensen nogal moeilijk: ze kiezen of boven (bepalend zijn) of onder (de ander laten beslissen).

Er zijn allerlei andere manieren ‘in de handel’ om naar communicatie te kijken. Sinds Watzlawick de stelling poneerde dat je niet niet kunt communiceren (in: De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie) is er een hausse aan literatuur beschikbaar.

Eén van de manieren om te kijken naar communicatie is het golflengtemodel. Het is bedacht door William Snavely en John McNeill (2008). Ze noemden hun model het transactional style model.

Aan de RUG (Rijks Universiteit Groningen) werd het model getoetst; daar bewerkte men de test voor het Nederlandse taalgebied. Dat kun je nalezen in ‘Op dezelfde golflengte’ (Pieternel Dijkstra, Uitgeverij Thema, 2011). Dit model kent acht vormen:

a) de twijfelende golflengte: assertief, warm, maar gespannen

b) de extraverte golflengte: assertief, warm, ontspannen

c) de controlerende golflengte: assertief, afstandelijk, gespannen

d) de koele golflengte: assertief, afstandelijk, ontspannen

e) de neurotische golflengte: subassertief, warm, gespannen

f) de vriendelijke golflengte: subassertief, warm, ontspannen

g) de sociaal angstige golflengte: subassertief, afstandelijk, gespannen

h) de ondoorgrondelijke golflengte: subassertief: afstandelijk, ontspannen

Elke golflengte heeft zijn eigen sterke kanten en valkuilen. Voor de ene baan heb je wat meer de ene eigenschap nodig dan bij de andere baan. En dat hangt uiteraard ook weer van de omstandigheden af waarin je op een bepaald moment functioneert.

Ik licht er twee voorbeelden van communicatiestijlen uit:

a. Neurotisch

Mensen die op de neurotische manier communiceren proberen zichzelf in te dekken: ze hebben overal begrip voor. Daardoor kan hun taalgebruik (zowel mondeling als schriftelijk) uitgebreid zijn: ze hebben veel woorden nodig om iets uit te leggen en van alles te relativeren.

Als je voorkeur een bepaalde golflengte is erger je je eerder aan een bepaalde andere golflengte: daar kun je slecht tegen. Iemand die op een neurotische wijze communiceert heeft grote moeite met mensen die controlerend zijn (daar wordt die persoon nog meer gestresst van, ze kunnen niet tegen een commandotoon). Omdat mensen die op een neurotische golflengte communiceren liever geen ruzie maken (subassertief) zullen ze niet in de aanval gaan: ze duiken onder.

b. Controlerend

Mensen die op de controlerende golflengte communiceren komen assertief over: zij willen bepalen hoe een ander moet functioneren. Ze willen dingen goed doen, zijn perfectionistisch, maar durven hun zwakke kant niet te laten zien. De regel gaat bij hen vaak voor de relatie. Daardoor komen ze vaak afstandelijk over. Stellen ze iets op schrift dan is dat vaak kort en zakelijk en het komt eisend over.

Bij bepaalde vakken is het niet zo handig als je vooral controlerend communiceert. Een pastor of een gedragsdeskundige die op deze manier met mensen in gesprek gaat maakt vaak brokken. Daarnaast botsen mensen met een controlerende communicatiestijl vaak met anderen die ook zo’n controlerende stijl van communicatie hebben. Dan heb je twee kapiteins op één schip. De gespannen houding leidt gemakkelijk tot conflicten: kunnen relativeren is niet de sterkste kant van de ‘controleerder’.

Veranderen?

In het boek van Dijkstra zit een (genormeerde) vragenlijst. Het is aardig als je die zelf invult en als iemand anders die voor jou invult: kijken of daar hetzelfde uit komt. Ik heb de proef op de som genomen: zowel als ik hem voor mijzelf invulde als wanneer iemand anders hem invulde kwam er dezelfde uitkomst uit. We hebben het ook omgedraaid: voor een ander invullen. Ook toen kwam er een overeenkomstig profiel uit.

Maar vat het alsjeblieft niet te statisch op: mensen kunnen in verschillende omstandigheden verschillend reageren. En gelukkig kunnen mensen ook veranderen...

In de herhaling (7): angstig-vermijdend gehecht

Volwassen mensen met een angstig vermijdende hechtingsstijl willen aan de ene kant graag emotionele nabijheid, aan de andere kant zijn ze er bang voor. Ze vinden het moeilijk om anderen te vertrouwen. Ook afhankelijk durven zijn is een 'thema'.

Dit patroon zien we overigens ook bij kinderen met een angstig-ambivalente houding. Die naam zou ook beter passen, omdat het zoeken van nabijheid én het inbouwen van afstand (aantrekken en afstoten) beiden een rol spelen bij de relaties.

Knipperlicht

Dit kan bij volwassenen tot gevolg hebben dat er een knipperlicht-relatie ontstaat waarbij partners – als ze bij elkaar zijn – elkaar al snel de tent uitvechten. Zijn ze weer zonder elkaar, dan missen ze elkaar.

Onlangs was er een echtpaar op televisie bij wie dit patroon een grote rol speelde. Het probleem was dat er kinderen in het spel waren. Die zagen steeds dat de ouders heftige ruzie hadden als ze bij elkaar waren. En toch wilden ze maar één ding: pappa en mamma weer samen in één huis (kinderen zijn van nature meestal oneindig loyaal naar beide ouders).

Angst voor emotionele schade

Mensen met een angstig-vermijdende hechtingsstijl zijn vooral bang dat ze beschadigd worden als ze de ander teveel emotioneel toelaten. Afhankelijkheid maakt immers kwetsbaar. Hoe meer je van iemand gaat houden, des te meer loop je ook het risico dat verlating hard aan komt. Daarom zijn deze mensen voortdurend op hun hoede. Ze durven zich vaak niet echt bloot te geven.

Het vertrouwen dat de persoon in zichzelf heeft én het vertrouwen dat de persoon in anderen heeft is dus beperkt. Ook voor de partner van iemand die angstig-vermijdend gehecht is, is dit een complexe situatie: hoe moet je omgaan met iemand die aan de ene kant nabijheid verlangt en die zich aan de andere kant steeds weer gereserveerd opstelt en weinig emoties durft te laten zien?

Werkmodel

John Bowlby (1973) omschrijft het ontstaan van werkmodellen rond de hechting bij jonge kinderen. Wat verwacht je van jezelf en wat verwacht je van je relatie met de ander?

Die werkmodellen gaan uit van twee aspecten:

(a) in hoeverre ben ik het zelf waard om geliefd te worden, om voor gezorgd te worden? Of iets anders gezegd: wat verwacht je van jezelf?

(b) is de ander te vertrouwen, is hij beschikbaar als ik hem nodig heb? Oftewel: wat verwacht je van de ander?

Bij de angstig vermijdende hechting is het beeld dat de persoon over zichzelf heeft én het beeld dat de persoon over de ander heeft negatief ingekleurd.

Volgens hem ontstaat zo’n werkmodel in de eerste drie jaar van de emotionele ontwikkeling van kinderen. Het zou een patroon zijn dat de rest van het leven de relaties met anderen blijft kleuren.

Vaste werkmodelen

Inmiddels kunnen hier nuances bij worden aangebracht. Een deel van de werkmodellen wordt gekleurd door de aanleg van het kind (waarbij het temperament een belangrijke factor is).

Daarnaast lijkt het zo te zijn dat werkmodellen in de loop van de ontwikkeling toch enigszins kunnen veranderen. Zo zou iemand die angstig-vermijdend gehecht is in een relatie met een persoon die veilig gehecht is geleidelijk kunnen gaan ervaren dat er meer vertrouwen in de ander mogelijk is en dat je ook niet zo bang hoeft te zijn voor emotionele nabijheid.

Dit blog werd geplaatst in mei 2015. Via Google wordt het nog regelmatig bezocht. 

In de herhaling (6) : Afwijzend vermijdend gehecht

Mensen met een afwijzend vermijdende hechtingsstijl leggen de nadruk op onafhankelijkheid. Ze willen graag hun eigen gang gaan. Als ze een partner hebben overleggen ze weinig. Ze kunnen bijvoorbeeld opeens een nieuwe tafel voor in huis kopen, zonder daar over te overleggen.

De onafhankelijke koers maakt dat de partner het gevoel heeft geen grip te hebben. Als er om 18 uur gegeten wordt en de ander komt later kan er niet eens een belletje vanaf. Onafhankelijk betekent dat je je niet wilt laten binden. Het gevoel dat je niet je eigen gang zou kunnen gaan wordt als beklemmend ervaren. “Ik wil niet op anderen hoeven te leunen en ik wil ook niet dat anderen afhankelijk zijn van mij.”

Ook intimiteit (in de zin van verbondenheid: elkaars diepste gevoelens kunnen delen) past niet bij afwijzend gehechte mensen. Ze krijgen het alleen al benauwd van het idee. Ze delen dus weinig van wat er in hen omgaat. Voor de ander zijn ze vaak een gesloten boek.

De kijk op zichzelf is veel positiever dan de kijk op de ander. De ander maakt veel fouten, maar de persoon zelf heeft de indruk dat hij het toch allemaal best prima doet. Dit beeld komt overeen met de narcistische persoonlijkheidsstructuur.

Er zijn ook mensen die afwijzend gehecht zijn en die zelfs nooit een relatie willen. Ze vermaken zich prima in hun eentje. Het kunnen bikkels zijn, die het heerlijk vinden om in hun eentje langdurige ontberingen te lijden. Pijn, hitte en kou deert hen eigenlijk maar weinig. Wat dat betreft past het beeld bij angstig vermijdende kinderen, van wie vaak wordt gezegd dat ze een hoge pijngrens hebben.

Er zijn onderzoekers die menen dat allerlei dieperliggende emoties bij afwijzend vermijdend gehechte mensen wel degelijk aanwezig zijn, maar dat ze hier niet mee om kunnen gaan. Emoties worden als bedreigend ervaren. Ook dat beeld komt overeen met angstig-vermijdend gehechte kinderen. Ze ervaren stress, maar laten zich niet kennen.

In de herhaling (5) : de cirkel van veiligheid

Het plaatje is niet helemaal goed te zien, maar dit moet de cirkel van veiligheid voorstellen. De auteurs die dit schema bedacht hebben (Hoffman, Marvin en Powell) laten zien wat een kind in zijn vroege leven nodig heeft om tot een veilige hechting te komen.

De eerste stap is vanuit het kind gezien: je moet me beschermen, me troosten, van mij genieten, mijn gevoelens in goede banen leiden.

De tweede stap is: je moet me welkom heten als ik mij tot jou wend.

De derde stap is: je moet op mij letten, me helpen en plezier met mij delen.

De vierde stap is: je moet mij ondersteunen als ik op onderzoek uit ga.

Een kind kan niet zonder de ‘responsiviteit’ van de opvoeder. Het kind heeft het nodig dat de opvoeder reageert op de signalen die het kind uitzendt. Als de opvoeder alleen met zichzelf bezig is (of met zijn ‘speeltjes’, zoals het ipad) is een gevolg dat het kind zich alleen voelt op deze wereld. Het is niet fijn om bij anderen te zijn. Uiteindelijk lopen deze kinderen emotionele schade op. Die schade wordt vaak pas goed zichtbaar als het kind op eigen benen moet staan.

De twee kenmerken van veilige hechting in de peutertijd zijn: het kind durft op onderzoek uit te gaan als het veilig is, maar als er gevaar dreigt zoekt het kind de vertrouwde opvoeders weer op.

Bij kinderen die niet veilig zijn gehecht (één derde van de kinderen) zie je dat ze óf niet op onderzoek uit durven te gaan óf dat ze zich veel te stoer gedragen en geen steun zoeken bij de ouders. Zo'n verstoorde hechting heeft altijd consequenties voor de verdere sociaal-emotionele ontwikkeling.

In de herhaling (4) : wat is autisme en wat is hechting?

Op verzoek van een aantal cursisten ging ik nog eens op zoek naar de verschillen tussen verstoorde hechting en autisme.

Dat is een moeilijk onderscheid. Het is net zo’n soort vraag als wanneer je zou zeggen: Peter heeft downsyndroom, welk deel van Peter is toe te schrijven aan het syndroom, welk deel van zijn temperament hoort bij de familie?

Fragiele hechting

Toch heb ik een poging gewaagd. Daarbij merk ik op dat er een samenhang is tussen verstoorde hechting en autisme. Er zijn mensen met autisme bij wie daarnaast duidelijk sprake is van verstoorde hechting. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat mensen met autisme zich veilig kunnen hechten, maar dat de kans op verstoorde hechting aanzienlijk groter is (daarover gaat een volgend blog). Marc Serruys spreekt in dit verband treffend over fragiele hechting.

Ook bij mensen met een ernstige verstandelijke beperking, met epilepsie, bij mensen met een auditieve beperking, mensen met een visuele beperking, en bij mensen die op jonge leeftijd Niet Aangeboren Hersenletsel hebben opgelopen is de kans op een hechtingsstoornis groter. De zintuigen vormen de voertuigen voor de hechting. Als de zintuigen niet goed/ anders functioneren is de kans op verstoorde hechting óók groter.

Signalen voor verstoorde hechting

1. Veel handelingsverlegenheid bij begeleiders. Het lijkt wel of je als begeleider iedere keer weer het wiel opnieuw moet uitvinden. Soms heeft dat te maken met een fase in de ontwikkeling, maar als er ook op volwassen leeftijd zich steeds weer ander gedrag voordoet kan dit mede te verklaren zijn uit verstoorde hechting. Het lukt maar niet om de pasvorm te vinden.

2. Ambivalentie in het gedrag: “kom eens wat dichter bij mij uit de buurt”. De behoefte aan nabijheid en de behoefte aan afstand zijn voortdurend met elkaar in gevecht. Dit gedrag doet zich ook voor als er nauwgezet en gedoseerd voorspelbaar contact wordt gemaakt.

3. Het zichzelf verwonden of extreem gedrag vertonen als de vertrouwde persoon dicht in de buurt is (de veiligheid van de vertrouwde persoon leidt dan niet tot rust).

4. Veel gedragsproblemen vertonen bij bekende begeleiders, terwijl er bij invalkrachten weinig gedragsproblemen zijn: hoe vertrouwder, des te meer problemen (de punten 2, 3 en 4 lijken op elkaar, maar de accenten verschillen). Vertrouwdheid roept dus angst op.

5. Moeite hebben met positief contact (een compliment leidt tot boosheid of agressie, een positieve gebeurtenis leidt tot zelfverwonding, het mooiste speelgoed wordt stuk gemaakt, het lekkerste eten wordt geweigerd).

6. Een groot verschil tussen het functioneren op verschillende plekken (bijvoorbeeld thuis, dagbesteding en zorginstelling), terwijl dat verschil niet verklaard kan worden uit een geheel verschillende benadering of totaal verschillende omstandigheden.

7. Bij mensen met autisme die op hoog niveau functioneren: een voortdurende rivaliteit met anderen, extreem controlerend gedrag.

Dit blog werd eerder geplaatst in 2014. Het werd regelmatig via internet opgezocht, buiten de vaste kring van lezers/volgers om.

Amateur-diagnoses

"Er zijn in Nederland de laatste tijd zoveel veel amateur-psychiaters bijgekomen dat ik me afvraag of de Leidse Onderwijsinstellingen het cursusaanbod heeft uitgebreid. Diagnoses vliegen je dagelijks om de oren en de onderbouwing is vaak ver te zoeken." Aldus psychiater Esther van Fenema. 

Wie een blik werpt op Twitter ziet dat de kwalificaties alle kanten uitvliegen. Deels wordt dat in de hand gewerkt door de beknoptheid van Twitter. Aan de andere kant menen Jan en alleman direct te kunnen weten hoe een persoon in elkaar steekt. Normale mensen bestaan bijna niet meer. Psychiater Esther van Fenema schrijft dat ze daar kapot aan ergert. En dat vind ik juist weer niet verstandig. Ergernis is slecht voor je immuunsysteem.

Trump en Breivik

Over Donald Trump wordt vaak geschreven dat hij het prototype is van een narcist. En dan met de onderliggende geruststellende gedachte: “Gelukkig ben ik niet zo!” Over Anders Behring Breivik werd regelmatig gemeld dat hij een autist zou zijn. En weer met als onderliggende gedachte: “Gelukkig kan het mij niet overkomen, ik ben een gewoon mens!” We schuiven dan dus alles wat afwijkend is op een classificatie en we stellen onszelf gerust dat wij niet zijn zoals die ander.

Is Trump een narcist en is Breivik een autist? Dat kunnen we niet weten. De meeste mensen hebben geen van beide heren ooit ontmoet. Laat staan dat ze een diagnostiek-traject met die persoon in zijn gegaan. Als voorbeeld: voor het vaststellen van de diagnose ‘autisme’ stond in mijn ‘beroepskader’ dat een gedegen diagnose 28 uur aan onderzoek zou kosten.

Gedragen de beide heren zich als narcist of als autist? Dat kunnen we eigenlijk ook niet weten. Want we zien maar een beperkt aantal plaatjes. Dat is wat anders dan een diagnose of een classificatie.

Narcisme als scheldwoord

Esther van Fenema: “Vooral narcisme wordt regelmatig als scheldwoord gebruikt terwijl ik vermoed dat de meesten de criteria voor deze diagnose niet bepaald strak onder de knie hebben. Een narcistische persoonlijkheidsstoornis is iets anders dan narcistische persoonlijkheidstrekken. Bij een stoornis kom je daadwerkelijk in de problemen op belangrijke domeinen in je leven en bij persoonlijkheidstrekken hoeft dit niet. Deze laatste groep mensen functioneert meestal juist prima als arts, politicus, kunstenaar of BN’er.”

Iets anders betreft het functioneren in de vrije tijd. Daar treden nogal eens complicaties bij op. Het is geen uitzondering dat er verhalen opduiken over iemand die op zijn werk goed functioneert en die thuis het leven bijna onmogelijk maakt. Dat is iets waar mensen met narcistische trekken moeite mee hebben: functioneren in de gewone contacten.

Mensen met narcistische trekken voelen zich al heel snel afgewezen. Als iemand jou belt en je zegt dat je nu even geen tijd hebt wordt dat door iemand met kenmerken van narcisme opgevat als afwijzing of zelfs als krenking. En dat kan nogal heftige gevolgen hebben.

We kunnen niet bepalen of Donald Trump een narcist is of dat Anders Breivik een autist is. We kunnen ook niet zeggen dat onze directeur een narcist is, we kunnen wel zeggen dat zijn gedrag doet denken aan dat van mensen met narcisme.

Wat Twitter betreft: als iemand daar Twitter beweert dat hij één van de grootste musici ter wereld is, dan zou je zo’n uitspraak als kenmerkend voor mensen met narcisme kunnen zien. Maar dat is wat anders dan een diagnose of een classificatie.

"Het stinkt hier" zeiden we vroeger als een kennis met zo'n verhaal kwam. Dan wist je genoeg. Eigen roem stinkt. En narcissen gaan na een tijdje ook stinken.  

Eigen hechting en opvoeding (7)

Vraag: verschillende hechtingsstijlen binnen een team: kan dat? Antwoord: het gebeurt gewoon, dus het kan. 

Het valt ook niet te voorkomen. Het zou anders zijn als er een betrouwbare test zou bestaan om bij een sollicitatie de hechtingsstijl vast te kunnen stellen. Maar zo’n betrouwbare test bestaat niet. Het is ook de vraag of je die zou moeten gebruiken.

Op een grote instelling gebruikte de afdeling Personeelszaken een test om vast te stellen of medewerkers geschikt waren om op groepen met complex gedrag te werken. Het aantal medewerkers dat op die groepen binnen een jaar weer vertrok was dubbel zo groot dan op mijn werk waar we geen gebruik maakten van zo’n test. Kennelijk heeft die test dus iets anders gemeten dan de bedoeling was.

Op een andere instelling vertelde het Hoofd Personeelszaken wie er bij hem niet door de selectie kwamen. Dat waren er nogal wat, en hij vroeg zich af waar hij dan de geschikte medewerkers vandaan moest halen. Ik vroeg hem waar hij mensen op af wees. Dat waren de mensen die zich tijdens de sollicitatieprocedure anders gedroegen dan gebruikelijk was. Ze hadden volgens hem geen manieren. het Hoofd PZ had een prachtig net pak aan, dus ik vermoedde dat hij de voorkeur gaf aan net geklede medewerkers. Ik zei tegen hem dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat hij juist die ‘afwijkende’ mensen het hardste nodig zou kunnen hebben. Complexe groepen vragen om begeleiders die van ‘af en toe iets anders’ houden.

Beatrix (ze was in de oorlog geboren, de naam was dus een verzetsdaad van haar ouders) wist vaak al de eerste werkdag van een nieuwe medewerker te voorspellen hoe het verder zou gaan met de betreffende medewerker. “Die redt het hier niet” zei ze dan. Ze kreeg eigenlijk altijd gelijk. Ik heb nog voorgesteld om naar een baan bij Personeelszaken te geven.

Even een zijspoor: Beatrix had nog een andere gave. Als er een dagje uit was wist ze vaak iets extra's te scoren. Ze wist precies op een terrasje hoe ze iets voor elkaar moest krijgen. Ik zag het een keer voor mijn ogen gebeuren en geloofde mijn oren niet. Ze sprak ze een vriendelijke oude man aan met de mededeling dat er te weinig geld was voor een traktatie, terwijl ze vandaag jarig was. Ze was nog niet jarig en er was wél geld, maar ze kreeg die meneer wel zo ver dat hij trakteerde. 

Wat wil ik hiermee zeggen? Dat soms het Pluis Niet Pluis gevoel meer iets zegt over de kwaliteiten van mensen dan een evidence based test. De praktijk van de zorgverlening is veel complexer dan wat je uit een test kunt halen.

Dan nog de vraag: is het erg als mensen met verschillende hechtingsstijlen binnen één team werken? Nee, dat is niet erg. Ze kunnen elkaar juist goed aanvullen! Mits ze er ook maar in slagen om goed met elkaar samen te werken. 

‘Splitting’, narcisme en borderline

Splitting zou je kunnen typeren in het onvermogen om mensen in grijstinten te zien, met goede en minder goede kanten. Het is o.a. een bijproduct van narcisme en van de borderline persoonlijkheidsstoornis.

Narcisme

Een belangrijk verschil tussen splitten bij narcisme en bij borderline is dat het bij narcisme de ander treft. De persoon met narcisme zet zijn volgelingen op een voetstuk en trapt degene die hem tegenspreekt de grond in. Mensen met narcisme verheffen zichzelf boven de ander en dat gaat ten koste van de ander.

Het zelfbeeld van mensen met narcisme is daarbij vrij consistent, al zit er bij het ‘verborgen narcisme’ meer variatie in. Maar ook dan zal de ‘klassieke narcist’ ontkennen dat het probleem bij hem ligt. Het ligt altijd aan de ander. Alleen als er winst de behalen valt (bijvoorbeeld strafvermindering, of iemand terughalen binnen de relatie) zal iemand met narcisme voor de buitenwacht erkennen dat hij fout zat.

Nog even over die relatie: Mensen met narcisme zijn controlerend ten opzichte van de partner; ze willen de ander onder controle houden. Dat verklaart ook de stalking die zo kenmerkend is voor mensen met narcistische trekken. Het feit dat de ander er niet voor de persoon is (op afstand is, of met een ander in gesprek is) wordt als afwijzing ervaren. Gedeelte aandacht betekent dat je niet meer centraal staat en dat wordt gevoeld als een krenking.

Borderline

De borderline persoonlijkheidsstoornis wordt tegenwoordig wel omschreven als een emotieregulatiestoornis. Niet alleen het beeld van de ander, maar ook het beeld dat de persoon van zichzelf heeft kan sterk wisselen. Mevrouw Janssen vindt zichzelf geweldig, maar een klein beetje kritiek is al voldoende om zichzelf totaal niets waard te vinden. Het is dus himmelhoch jauchzend oder bis zum Tode betrübt.

Mensen met een borderline stoornis zetten anderen vaak op een voetstuk, maar diezelfde persoon kan daar ook heel hard vanaf storten. Er bestaan geen grijstinten. En soms kan iemand vervolgen.

Bij mensen met borderline zie je vaak andere dynamiek in de relatie: die van aantrekken en afstoten: “Kom eens wat dichter bij mij uit de buurt.” Aan de ene kant is er de neiging om veel ruimte op te eisen, aan de andere kant is het ook weer bedreigend als de ander afstand neemt. Dat leidt weer tot ‘claimen’: op allerlei manieren proberen de ander terug te halen. Dat gaat korte tijd goed en daarna begint het afstoten weer omdat nabijheid ook als bedreigend wordt ervaren.

Elkaar aantrekken

Opmerkelijk is dat uit verschillende studies blijkt dat mensen met narcisme en mensen met borderline elkaar aantrekken. Maar je ziet dus tegelijkertijd ook het mechanisme van afstoting, waarbij de narcist koste wat het kost toch de nabijheid van de partner wil behouden.

Het oordeel over de ander wisselt daarbij van ‘de beste man/vrouw die ik ooit ontmoet heb’ tot ‘de meest wrede potentaat met wie ik ooit te maken heb gehad’. Dat iemand goede en slechte kanten heeft past niet binnen dit denken.

Een signaal kan zijn dat je als behandelaar of begeleider tijdens het eerste gesprek meteen een onverwachts groot aantal complimenten krijgt en dat dat wordt afgezet tegenover de vorige behandelaar of begeleider. Dus jij bent ontzettend goed, maar de vorige persoon was waardeloos. Dan moet je uitkijken, want je kunt in de toekomst zómaar van dat voetstuk vallen!

Ontwikkelingsdynamiek

Bij dat zwart-wit denken hoort de verwachting dat de goede het altijd met jou eens zal zijn en jou ter wille zal zijn. Het valt niet te verdragen dat de ander een keer ‘nee’ zegt. Waarom wordt dat niet verdragen? Omdat het ‘nee’ zeggen wordt ervaren als een persoonlijke afwijzing. De peuter/kleuter is nog niet in staat om gedrag van persoon te scheiden. Als de volwassene stopt met met hem spelen omdat er nu eenmaal ook andere dingen in huis moeten gebeuren wordt dat als afwijzing gezien.

Wat je ziet gebeuren bij peuters is het volgende model:

Gezonde ontwikkeling: de Volwassene speelt met kind, moet daarna iets anders doen > kind is teleurgesteld, maar gaat daarna toch verder. Het wordt verdragen dat de volwassene tijdelijk meer afstand houdt, want straks komt het wel weer goed.

Afwijkende ontwikkeling:

B1. Volwassene speelt met kind, moet daarna iets anders doen > kind is woedend. Voelt zich als persoon afgewezen door een oppermachtige en bedreigende omgeving.

B2. Het kind kan ook zijn angst camoufleren door zichzelf groot te maken: brutaal zijn de grote machtige volwassene.

Elk kind is uit op controle. Controle is ook: herhaling van patronen: bijvoorbeeld wéér straf krijgen en ook straf uitlokken. Dus: elke keer weer gaan schelden, omdat dat leidt tot een voorspelbare wereld. 

Eigen hechting en opvoeding (4)

Hoe we de contacten met anderen ervaren wordt altijd ingekleurd door onze levensgeschiedenis. Daar is geen ontkomen aan. 

Sociale interpretatie

Een voorbeeld uit de colleges van Professor Bram Orobio de Castro aan de UvA, hoogleraar ontwikkelingspsychopathologie, is de sociale interpretatie. Als je in een gezin opgroeit waar de buitenwereld als bedreigend wordt gezien neem je die manier van kijken automatisch over. Dat zien we bij veel gezinnen in achterstandswijken.

"Jeugdzorg is er niet voor om jou te helpen, maar om jou je kinderen af te pakken. De politie is er niet voor bedoeld om de wijk te helpen om veiligheid te bieden, maar om jou boetes te geven en je desnoods in elkaar te slaan. De tandarts wil niet jou gebit in orde brengen, hij wil geld aan jou verdienen." 

Het zijn de klassieke sociale interpretaties van veel mensen met een lichte verstandelijke beperking.

Projectie

Mensen die geen geleidelijk groeiproces hebben meegemaakt vertalen en projecteren hun ervaringen vaak rechtstreeks op de ander.

Begeleidster Yvonne heeft thuis niet geleerd om haar boosheid te uiten. Dat doet ze ook niet op haar werk. Boosheid is taboe. Ze mag zelfs geen boosheid van binnenuit voelen of ervaren. Een kenmerkende uitspraak is dan dat het voelen van de boosheid niet bij Yvonne ligt, maar van buiten komt. 

Yvonne zal bijvoorbeeld zeggen: “Hij maakt me boos.” Gevoelens die taboe zijn worden afgeleid naar iets anders, naar een andere oorzaak, of omgezet in bezigheden van een heel andere orde (bijvoorbeeld nauwgezet protocollen volgen, extreem veel registreren, zoeken van spanning en risicovol gedrag, maar ook het vluchten in bijvoorbeeld extreme sporten of drankmisbruik).

Het voordeel van grijs haar

Nu is het niet zo dat ons levensverhaal maakt dat we geen kant meer uit kunnen. Het gaat ook om de manier waarop we onze levensgeschiedenis hebben kunnen verwerken. Het zal duidelijk zijn dat een jonge begeleider (vroeger van rond de 17 jaar) daar vaak eigenlijk nog niet aan toe is. We zien ook dat het bij bepaalde ‘typen’ cliënten verstandig is als de begeleiding inmiddels grijs haar heeft. De levenservaring maakt vaak dat je geleidelijk beter in staat bent om op een andere manier te gaan kijken naar de contacten die je hebt.

Intervisie en supervisie

Er is nog een andere mogelijkheid, namelijk dat er op het werk geïnvesteerd wordt in (zelf)reflectie en in ‘anders kijken naar’. Dat leidt tot een meer genuanceerde manier van kijken, waarbij vaak een ‘enerzijds’ en een ‘anderzijds’ klinkt.

Tegen een collega: “Ik begrijp dat je het van me over nam, het was best ingewikkeld, maar ik had het graag zelf willen afronden.” Over een als lastig ervaren moeder: “Ik vind het lastig om met haar om te gaan, maar ik begrijp dat de kritiek die ze heeft komt omdat ze graag wil dat het goed gaat met haar kind.” Over de cliënt die steeds weer uitdagend bezig is: “Zijn gedrag is best vermoeiend, maar hij wil graag weten waar hij aan toe is.”

Als iemand gaat ervaren dat zijn manier van kijken gekleurd is ontstaat er ruimte voor nuancering. Het is toegestaan om ambivalent te zijn, om de negatieve kanten te ervaren en toe te staan, maar daar ook om in te zien dat er achter het gedrag van de ander een eigen kijk schuil gaat. "De eigen beleefde waarheid."

Oorzaak van de ellende?

“De emotionele deuken uit onze jeugd die we ons bewust zijn vormen niet de ernstigste belemmeringen voor onze ontwikkeling.” 

Aldus een psychiater bij wie ik ooit een nascholing volgde. Zijn redenering was dat je –als je je iets bewust was – er ook mee aan de slag kon. Je wist waar de vijand zat. Maar de vijand die je niet ziet, die is uiteindelijk veel gevaarlijker.

Deze psychiater ging er vanuit dat je trauma’s bewust moest maken. Ooit heb ik op dit weblog als therapeutisch hulpmiddel een boomtekening genoemd. Bij de boom die ik tekende zou een boomfluisteraar een trauma aan hebben gewezen. Ik schreef toen dat ik werkelijk geen idee had welk trauma dat zou kunnen zijn. De psychiater bij wie ik de cursus volgde zou daar geen genoegen mee nemen. Dat trauma moest boven water komen!

Trauma’s niet altijd oprakelen

Tegenwoordig zijn er steeds effectievere behandelmethoden om trauma’s te kunnen behandelen. Het meest effectieve middel is de EMDR. Toch is het de vraag of je alle trauma’s perse op moet willen duiken. Met name bij kwetsbare mensen (zoals mensen met een verstandelijke beperking) is een andere overweging om sommige thema’s maar te laten liggen (zo lang tenminste niet duidelijk is dat iemand ergens last van heeft). Dit is omdat het opsporen van trauma’s ook weer tot nieuwe emotionele onrust kan leiden. Je moet dus een afweging maken hoeveel baat iemand heeft bij het opsporen bij trauma’s in verhouding tot de vraag hoeveel onrust de behandeling met zich meebrengt.

Ik ga nog even in op het citaat aan het begin van dit blog. Het kan ook nog eens zo zijn dat we er met onze ideeën over frustraties wel eens helemaal naast kunnen zitten. We zoeken één oorzaak en dat zou dan dé oorzaak moeten zijn van onze ellende.

In de jaren ’70 dacht men dat alle trauma’s zouden zijn ontstaan door een autoritaire opvoeding. Als je dat denkt voelt het eerst als een opluchting. Later blijkt dat er toch weer nieuwe problemen opduiken. Wat je dacht dat dé oorzaak was van de ellende is slechts één van de aspecten in je leven geweest die hebben gemaakt dat je bent wie je bent.

Een trauma heeft vaak meerdere achterliggende oorzaken

Een voorbeeld uit de literatuur is het boek van Adriaan van Dis: Ik kom terug. Altijd heeft Van Dis gedacht dat zijn autoritaire en onvoorspelbare vader de oorzaak was van zijn welig bloeiende neurosen. Na vele jaren intensieve psychotherapie meent hij nu dat zijn moeder een veel meer schadelijk is geweest voor zijn welbevinden. Je kunt je afvragen wat die zoektocht waard is geweest. Bovendien is Van Dis één van de weinige Nederlanders die zich zo’n lange behandeling kunnen veroorloven. En: moet je perse weten wat de oorzaak is van alle ellende? ‘De’ oorzaak bestaat niet eens: er is altijd sprake van een complex aan factoren.

In de jaren ’70 en ’80 was het ‘in’ om allerlei psychische problematiek te wijten aan een starre Gereformeerde opvoeding. Daar is Aleid Schilder een voorbeeld van. Vanuit haar eigen levensverhaal ontwikkelde ze een tunnelvisie die maar één uitkomst kon hebben: het lag allemaal aan een stukje van de Gereformeerde leer. In de herdruk komt ze enigszins op deze uitkomst terug: de problemen lagen breder én meer genuanceerd.

In dit verband wil ik een lans breken voor ‘de open blik’. Het is ook een uitkomst van behandelingen met traumafobietherapie. Niet één oorzaak en één gevolg, maar een brede blik.

“Altijd heb ik gedacht dat de echtscheiding van mijn ouders er de oorzaak van was dat het me niet lukte om goed te functioneren in de maatschappij. Ik maakte mijn opleiding niet af en ik ben zelf ook weer gescheiden.” Aldus Miranda. "Maar inmiddels ben ik er dankzij mijn therapie achter dat er veel meer met mij aan de hand is. Dat is confronterend, maar het is ook bevrijdend. Ik hoef mezelf niet als slachtoffer van de echtscheiding van mijn ouders te zien, ik kan met mezelf aan de slag.”