Waar woonden wij?

Nu we met vakantie zijn ga ik even terug en op zoek naar een vaste woon-of verblijfplaats. Per slot van rekening heeft elk mens behoefte aan houvast. Waar woonden wij vroeger?
  1. De start was in 1950 in Waardhuizen. Dat is een buurtschap in het Land van Heusden en Altena, tussen Gorkum en Breda.

2. In 1953 verhuisden we naar Onnen. Dat is een buurtschap aan het begin van de Hondsrug, 10 kilometer ten zuiden van Groningen.

3. In 1954 verhuisden we naar Borneo (het tegenwoordige Kalimantan), in een buurtschap die Tubang-Raeng heette.

4. Om politieke redenen moesten we in 1957 terug naar Nederland. Met een korte omweg via Bandung op Java en Leeuwarden in Friesland kwamen we in Gorkum terecht.

5. In 1964 verhuisden we naar Wormer in de Zaanstreek.

6. In 1969 hield ik het thuis voor gezien en ik verhuisde in mijn eentje naar een zolder aan de Amsterdamse Vaartstraat.

7. Dat pand moest ik in 1970 verlaten en toen kwam ik op de begane grond aan de Sloterweg/ hoek Sloterkade terecht. De hospita stond geen damesbezoek toe. Dat waren nog eens tijden.

8. In 1973 fuseerden de inboedel van Tineke en van mij met elkaar en verkasten we naar een zogenaamde halve woning in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt.

9. In 1975 verhuisden we naar een flat in Nieuw Den Helder. Drie hoog met uitzicht op de vuurtoren.

10. In 1978 verkasten we naar een jaren ’30 woning in de Helderse Vogelbuurt aan de rand van het centrum van de stad. Daar zijn we het langste van ons leven blijven steken.

11. Pas in 2003 verhuisden we naar een jaren ’30 huis in een kleine jaren ’30 wijk in Alkmaar aan de rand van de oude stad. We dachten daar bejaard te worden, maar we werden wel oud maar we vertrokken nog voor we bejaard waren.

12. Zo kwamen we in 2015 in Delft terecht. In een flat en opnieuw aan de rand van de oude stad.

De laatste drie huizen waren allemaal binnen een kilometer van het station. Dat was mooi meegenomen. 

En dan Tineke...

  1. Ze werd in 1951 geboren in een duplex-woning in Barneveld.

2. In 1954 verhuisde het gezin naar een eengezinswoning op de Worp, aan de westzijde van de IJssel tegenover Deventer.

3. Datzelfde gezin verhuisde in 1957 naar een jaren ’50 eengezinswoning in Deventer.

4. In 1964 verhuisde de complete familie met inboedel naar een flat in de Amsterdamse wijk Slotervaart.

5. In 1971 maakte Tineke de overstap aan een kamer met hospita aan het Amsterdamse Olympiaplein. De hospita stond geen herenbezoek toe. Dat waren nog eens tijden.

En - zoals al gezegd - in 1973 fuseerden onze inboedels en daarom leek het ons  ook wel zo handig om op hetzelfde adres te gaan wonen. 

Pecanootijsje

Logeerkleindochter H (4 jaar) sloeg al vroeg aan het tekenen. Er moest iets verwerkt worden.

De tekening vroeg nog om enige uitleg. Rechts zien jullie een kerstboom. Die zie je nu nergens, maar ik vermoed dat dat komt omdat wij een minispar op het balkon hebben staan.

Daarnaast zie je een bedremmeld kijkend meisje. Dat is geen wonder. Haar pecanootijsje is op de grond gevallen. Het ijsje hangt hier wel in de lucht, maar dat symboliseert de val. Opa wist overigens niet dat pecanootijsjes bestaan, maar opa is een beetje dom.

Links staat nog een meisje. Dat moet een beetje lachen om het ijsje dat is gevallen. Dat is natuurlijk niet zo aardig van dat meisje. 

Op de step

Ik was helemaal vergeten dat ik vóór de fiets nog een andere tweewieler heb gehad. Dat was een step.

Tegenwoordig zie je veel steps op straat, ook al is het een illegaal vervoermiddel. In België is het inmiddels in de steden een ramp geworden. Het zijn allemaal E-steps, die vaak veel te hard gaan en zich niets van verkeersregels aantrekken. Ook op de stoep ben je niet veilig voor deze steps.

Welnu, in de zomer van 1957 kregen we (drie kinderen) een gezamenlijke step. Deze werd door mij op vrije momenten vaak ingezet. Ik kwam er ook regelmatig mee buiten de bebouwde kom.

Met deze step is mij een keer een ongeluk overkomen. Ik zoefde van de dijk af (een grintweg) en slipte. Mijn knieën en mijn handen zaten behoorlijk onder het bloed en ik werd ter plekke behandeld door een aardige mevrouw die begaan was met het lot van dit eenzame blonde jongetje. Erger was de deuk in het spatbord. Daar durfde ik eigenlijk niet mee thuis te komen.

Op deze step heb ik ook een keer een dodelijk ongeluk zien gebeuren. Een oudere man werd overreden door een bus. Het plaatje zie ik nog af en toe voor mijn ogen. Thuis heb ik niets verteld…

Er waren in die tijd twee categorieën steppen: mét rem en zonder rem. Zonder rem moest je met je zolen remmen. Als er wél een rem op de step zat waren dat in mijn ogen de rijkere kinderen. Verschil moest er zijn...

Henk op de fiets (2)

Mijn moeder had dus (kennelijk) geen idee waar ik naar toe fietste. Dat vertelde ik ook niet. Ze gaf mij wel een enkele keer een richtlijn mee. Braaf als ik was hield ik mij daar pijnlijk nauwkeurig aan.

Zo mocht ik niet over de nieuwe verkeersbrug bij Gorkum fietsten. Die brug werd tijdens mijn jongelingsjaren gebouwd. Toen ik tien jaar was werd de brug geopend voor het verkeer. Ik stond er bij en keek toe hoe koningin Juliana eigenhandig het lint niet goed doorgeknipt kreeg. Vermoedelijk had ze de kleuterschool gemist.

De Merwedebrug bij Gorkum

In de latere maanden volgde ik de instructie van mijn moeder keurig op. Ik fietste tot de streep die het einde van de brug van de Noordbrabantse kant markeerde. Daarna fietste ik weer terug. Dan was ik niet ‘over’ de brug gefietst. Natuurlijk wist ik wel dat dat niet de bedoeling van de regel was, maar ik had wel mijn geweten gesust.

Mijn geboorteprovincie Noord-Brabant was dus een beetje taboe, tenzij ik de opdracht kreeg om iets af te leveren in mijn geboorteplaats Waardhuizen. Maar dan kreeg ik geld mee voor de pont Janihudi (van Gorkum naar Woudrichem). Je kon immers niet van de pont waaien, maar wél van de brug.

Over het de weg vinden en de weg kwijt raken hebben mijn ouders noch ik zich ooit zorgen gemaakt. Toen hij drie jaar was kon Henkie al achterop de fiets precies aanwijzen hoe pappa door een doolhof aan wegen terug naar huis moest fietsen. 

Die lastige puberteit

Als het goed is ervaren kinderen in hun vroege jeugd voldoende veiligheid om het latere leven aan te kunnen. De jeugd is niet onbezorgd, er zijn tal van hobbels, maar de wereld is nog redelijk besloten en veilig. De wereldproblemen hoeven nog niet te worden opgelost.

Dat wordt anders in de puberteit. Pubers zien (in) dat de wereld veel absurder en minder bevredigend is dan ze ooit voor mogelijk hadden gehouden. Ze ontdekken ook dat hun vader en moeder die problemen helemaal niet op kunnen lossen. Sterker nog: hun vader en moeder lijken daar helemaal niet mee bezig te zijn. Dat kan een reden zijn om erg boos te worden op de ouders. Zien ze dat niet dat de wereld in brand staat?

“De gevoelsmatige bescherming die kinderen binnen het gezin kregen in hun jeugd valt weg. En tot hun grote woede komt er een scala aan de meest verschrikkelijke, maar immens belangrijke inzichten aan het licht” (Alain de Botton).

Daar komt een tweede gevoel bij, maar misschien is het ook wel het eerste gevoel. Dat is het idee dat niemand hen werkelijk begrijpt, zelfs de eigen ouders niet. Dat geeft pubers het gevoel dat ‘iedereen’ tégen hen is. Sterker nog: de hele wereld is tegen hen. Je kunt dus maar beter urenlang mokkend op je kamer gaan zitten. Er valt niets te verbeteren aan de wereld en er is ook niemand die jou begrijpt.

In plaats van dat mokken heb je tegenwoordig afleiding in de vorm van social media. Het is alleen zeer de vraag of dat een goede afleiding is. Pubers horen zich nu eenmaal een tijdje te vervelen en te mokken op hun kamer.

Woensdag fietste ik door het dorp waar ik mijn puberjaren doorbracht. Ik probeerde me weer te herinneren hoe ik me toen voelde. Voor mijn gevoel viel het allemaal nog wel mee met de ellende, maar je filtert in de loop van de jaren ook wel nogal wat ervaren narigheid weg. Ik heb nog tal van dagboeken uit die tijd, daar staat wel het één en ander in, vermoed ik. Een eigen kamer had ik niet, dus daar viel niet te mokken. En TV hadden we ook niet. In elk geval had ik een leuk netwerk van vrienden in de kerk en een aardig groene fietsomgeving. Ik maakte nauwgezet mijn huiswerk volgens vaste schema's, want wie niet slim is moet hard werken. In huis voelde ik me minder thuis, dus als ik vrij was, was ik - na de afwas - ook bijna altijd op stap.  

De ware puberteit komt met problemen. Als kinderen als puber nergens tegen in gaan klinkt dat misschien prettig, maar het is de vraag of het ‘klopt’. Valt er dan niets om zich tegen af te zetten? Hebben ze alleen maar wind mee? Durven ze zich niet te uiten?

Voor de samenleving betekent de puberteit een nieuwe generatie die niet alles bij het oude laat, maar zich inzet om de wereld te verbeteren. Als de zestienjarige het leven – zoals het is – perfect zou vinden, zou dat een griezelige en steriele conclusie zijn.

"De weigering om de dwaasheid, kwaadaardigheid en boosheid van de wereld te accepteren is een voorwaarde om iets te bereiken. Als je iets van de rest van je leven wilt maken lijkt er geen andere optie dan je als puber ellendig te voelen" (Alain de Botton).   

Henk op de fiets (1)

De mensen vragen mij wel eens: "Henk, ben jij op de fiets geboren?" Dat zal ik jullie zeggen: ik ben niet op de fiets geboren, maar in de kerk. Alleen mijn vader had een fiets, die uiteraard zwart was. 

Pas toen ik 8 jaar was kreeg in – in gemeenschap van goederen met mijn broer en mijn zus – een fiets. Voor mensen die dachten dat dat een strijd zou worden: dat werd het niet. Mijn broer was niet geïnteresseerd in fietsen en mijn zus was te onbesuisd om te mogen fietsen. Dus had Henk 50 een blauw-witte fiets voor eigen gebruik.

Het begin was ingewikkeld, Henk 50 stortte regelmatig neer. Maar toen hij het fietsen eenmaal onder de knie had, was de bebouwde kom al snel te krap voor hem. Elke woensdagmiddag en zaterdagmiddag moest er als het even kon gefietst worden: de weidse polders in of naar de rivier (de Merwede). En net zoals nu: zonder kaart.

Het is (achteraf gezien) volkomen onbegrijpelijk. Mijn moeder was altijd bezorgd of het allemaal wel goed ging met de kinderen. Hoe heeft zij het goed gevonden dat ik soms in mijn eentje op een vrije middag 60 km fietste? En dat zonder telefoon, zonder geld, zonder drinken, zonder iets om te eten.

De verklaring dat dat kon was: ze wist het niet. Ze had geen idee. Dat gaf mij dus veel vrijheid...

Geheime bestemming

Laat ik voor de uitzondering eens een verhaal van/door Tineke weergeven op dit blog. Ze leest zelden mijn verhalen, bemoeit zich niet met mijn blog, maar omdat ik nog steeds bureauloos ben scheelt het me tijd als ik nu eens één van haar verhalen weergeef. Sommige lezers van dit blog hebben het overigens al elders gelezen. 

Henk bedacht voor mijn verjaardag twaalf uitjes. Sommige waren nogal raadselachtig. Zo was er eentje waarbij ik mocht kiezen of ik wilde dineren of lunchen op een ´zeer geheime plek´. Ik koos voor een lunch. Henk had de leiding, ik geen idee, dus deze keer moest ik hem volgen. Best een uitdaging voor mij. We stapten op de trein naar Schiedam en daar over op de metro naar Coolhaven.

Voetgangersbuis Maastunnel

Daarna moesten we nog 3 km lopen. Gelukkig had ik goede loopschoenen aan. Het was wel koud door een felle wind, maar de zon scheen, volgens Henk precies het goede weer voor dit uitje.

Onderweg zag ik wel leuke cafés en restaurants, maar nee, daar moesten we niet zijn. De route ging zelfs onder het water door (de Maastunnel). Daarna kwamen we op een bedrijventerrein uit. Niet al te romantisch dus.

Skyline vanaf de zuidzijde van de Maastunnel

Uiteindelijk kwamen we bij een industrieterrein en liep Henk onder de poort van het Attractiepark Rotterdam door. Het zag er niet zo aantrekkelijk uit, maar oké, ik volgde wel. We werden welkom geheten en konden gaan zitten, kregen koffie aangeboden, lekker. Maar om nou te zeggen dat we een mooi uitzicht hadden…

Zicht op Rotterdam met het SS Rotterdam

Om 12 uur werden we opgehaald en toen werd het langzaam duidelijk: we kwamen in een soort ´schotel´ terecht, waar tafels gedekt stonden. Ik zag nog steeds niet veel bijzonders, maar dat veranderde al snel, want we stegen op tot 42 meter hoogte, terwijl de vloer heel langzaam ronddraaide.

Zo kregen we een prachtig uitzicht over de omgeving, de havens van Rotterdam en de skyline van de binnenstad. Elke keer weer een ander uitzicht.

Door de noordwesten wind was het heel helder, dus inderdaad prachtig weer voor dit uitje! Henk zat helemaal te ´spinnen´ dat het hem was gelukt om mij te verrassen. En de lunch was heerlijk in dit UFO restaurant!

De gymleraar (2)

De tweede klas van de HBS in Gorkum was een erg gezellige klas. Uiteindelijk bleven er 20 van de 29 leerlingen zitten. Ik viel liever niet op, dus ik bleef ook zitten.

Het kerstrapport had dat al enigszins voorspeld, omdat ik twaalf onvoldoendes had, waar onder een twee voor biologie en voor de wiskundevakken vier maal een vier. Zelfs voor mijn lievelingsvak aardrijkskunde had ik een onvoldoende. Dat laatste was reden voor mijn ouders om mij voortaan te overhoren. Dat is dan ook twee of drie maal gebeurd.

 Dat ik bleef zitten viel overigens niet zo op. We verhuisden en ik mocht het op een volgende school opnieuw proberen. Ik zat nu samen met mijn broer in één klas. Dat was ook voordeliger met de schoolboeken: we hadden van alle boeken één exemplaar. Mijn jongere broer haalde vier tienen voor wiskunde op zijn kerstrapport. Ik slaagde er in om opnieuw vier onvoldoendes te scoren. Zelfs voor Nederlands had ik een onvoldoende. Dat was reden voor mijn ouders om mij voortaan te overhoren. Dat is dan ook twee of drie maal gebeurd…

 Op deze school hadden we opnieuw een gymleraar. Deze leraar had een duidelijk oordeel over goed en fout. Jongens met lang haar waren bijvoorbeeld per definitie fout. Nu wisten mijn ouders mijn haarlengte toen nog enigszins in toom te houden, dus ik kon wat dat betreft nog door de beugel.  

 De gymleraar wist ook goed hoe hij leerlingen moest straffen. Eén van de jongens trok voor de grap een keer een meisjesgympak aan, dat was blijven liggen. De twee uur gym moest hij toen in dat gympak optreden. Later studeerde hij net als ik pedagogiek. Toen had hij normale kleding aan. Althans, voor die tijd. 

 Er waren prettige lessen. Dan waren we aan het volleyballen. Daar kon ik heel wat doelpunten mee scoren. Maar ook deze gymleraar was in het bezit van bokken en bruggen en nog erger: de kast. De groep werd doorgaans in twee delen gesplitst: de goede leerlingen en de slechte leerlingen, door hem ook wel liefdevol de harken genoemd. De leraar stond bij voorkeur bij de goede leerlingen. Maar de harken werden ook verplicht om te springen.

Daar komt Henkie aan. Hij neemt een aanloop, twijfelt, springt toch en breekt zijn arm. Daar was de leraar niet blij mee. “Waarom, spring je dan als je niet durft?”  baste hij mij toe terwijl ik hevige pijnen leed.  Nou ja, Henkie was gezagsgetrouw, het was de opdracht, dus Henkie sprong. Volgens mij had de leraar in deze tijd een berisping kunnen krijgen van de inspectie. Hij was er immers niet bij toen er gesprongen werd? Maar daar werd toen nog anders over gedacht.

 Het ongeval had wel een voordeel: ik was drie maanden van de lessen af. Toen ik weer op gym kwam had de leraar een nieuwe hobby. Er moest tien kilometer hard worden gelopen. Dat vond ik eigenlijk wel een prettige bezigheid. Meestal eindigde ik als tweede, soms liep ik nog een rondje extra. Alleen vond ik het wat inefficiënt dat ik daarna nog 10 kilometer naar huis moest fietsen.

Toen ik daar een keer een opmerking over plaatste vroeg de leraar of ik misschien ook een gaatje in mijn hoofd had (in dat jaar was er een hippie geweest die met een handboor een gaatje in zijn schedel had geboord omdat hij meende dat je dan ruimer kon denken).

 De leraar kon er allerminst om lachen en het had niet veel gescheeld of ik had nog een paar middagen schoolarrest kunnen krijgen. Want ook deze gymleraar had weinig gevoel voor humor.

De gymleraar (1)

Aan gymleraren bewaar ik weinig prettige herinneringen. Dat lag aan mijn onhandigheid, maar volgens mij ook wel aan de leraren 'van een bepaald slag'. Vooral als ze hun 'veldstem' opzetten vond ik dat onprettig. Er was al genoeg lawaai op aarde. 

Ik weet niet meer precies welke halsbrekende toeren er allemaal met gym moesten worden uitgevoerd. In ieder geval was het de bedoeling dat je aan het eind van de school een heel boekje had afgetekend met prestaties op het gebied van de lichamelijke oefening. In de Statenvertaling stond dat de lichamelijke oefening van generlei nut is, maar daar hadden de leraren lak aan.

 De eerste en de tweede gymleraar liepen wat door elkaar heen. Niet tegelijk, de ene keer was  de ene leraar er en de andere keer de andere leraar. Misschien hadden we wel een duobaan. Beide heren hadden gemeen dat ze geen enkele tegenspraak duldden.

 De ene leraar liet ons voornamelijk apenkooien. Alle kasten en springtoestellen werden in het lokaal opgesteld en dan was het de bedoeling dat je zonder de grond aan te raken niet in de handen van de vijand kwam. Het was nog vrij kort na de oorlog, dus ik kan deze oefening wel billijken. Die leraar had misschien ook nog wat te verwerken. Deze gymlessen vond ik trouwens niet onaardig. Ik hoefde tenminste niet perse over een enge bok of kast te springen, die kon ik via een omweg vermijden. Vogelnestjes in de ringen, daar draaide ik mijn hand niet voor om, maar ik was als de dood om een bok te schieten.

De andere leraar was van de gestaalde discipline. We moesten ons in een strikte volgorde opstellen met de kleinste voorop. Dat was ik. Daarna kwam Frans, met wie ik nog steeds contact heb. We zijn beiden 72 jaar en getrouwd met een vrouw van 71 jaar en we hebben allebei een fiets.

Daarna moesten er gevaarlijke toeren uitgehaald worden. Maar omdat ik voorop stond kon ik de kunst niet van de andere jongens afkijken. Ik moest maar begrijpen wat de bedoeling was en me vol overgave in het onheil storten. Bij de derde leerkracht ging dat mis. Ik brak mijn arm. Maar die leerkracht was op de volgende school. Toen was ik een tijdje gevrijwaard van dit soort bezigheden.

De tweede leraar had ook de gewoonte om al onze bewegingen met harde tikken op de grond te begeleiden. We moesten precies in de maat exerceren. En dat terwijl ik helemaal niet van plan was om in dienst te gaan. Deze leraar was bevriend met een oom van mij, die ook al gymleraar was. Van je familie moet je het maar hebben.

 Deze leraar reed in een Fiat 500. Voor de lezers die niet weten wat een Fiat 500 is: dat is een heel klein autootje, waar twee personen in gevouwen konden worden en achterin een hond van beperkte omvang.

 De laatste dag voor de vakantie is zijn auto door enkele leerlingen op het bordes van de school gezet. Hoe de auto er af is gekomen weet ik niet, want iedereen was al lang vertrokken. Hoewel: een zekere Herman – de zoon van de directeur van de gasfabriek – had zich in het struikgewas verscholen om te kijken wat de reactie van de gymleraar was. Hij moest zó lang wachten dat hij het niet meer droog hield.

Van het jaar daarna herinner ik me alleen maar dat we ontzettend veel hard moesten lopen. Ik meen dat dat voor straf was. Ik vond het echter niet erg. Liever een aantal kilometers hardlopen dan over een enge bok moeten springen.

Leraar aardrijkskunde

Mijn lievelingsvak op de lagere school was aardrijkskunde. Thuis zat ik al op jonge leeftijd graag met mijn neus in de Bos-atlas (van 1951) om weg te dromen van verre oorden, voornamelijk binnen Nederland. Het ging vooral om topografische aardrijkskunde. Op de lagere school haalde ik standaard een tien voor dat vak. 

Groot was de boosheid van mijn ouders toen ik voor aardrijkskunde een 5 had op mijn HBS-rapport. Dat was een bewijs dat ik niet hard had gewerkt. Maar natuurkundige aardrijkskunde is nog wel wat anders dan topografie. En met de juf (bijgenaamd Biggetje) had ik ook geen klik. Ik moest regelmatig voor straf bij haar terug komen vanwege wangedrag. En één keer ben ik zelfs uit de strafklas verwijderd. Ik was verkouden en haalde steeds mijn neus op, wat haar ontzettend irriteerde.

Op mijn volgende middelbare school had ik een zeer markante leraar aardrijkskunde. Mijn moeder had les gehad van zijn vader. Ze had er nog steeds traumatische herinneringen aan. Dit keer zou ze hebben kunnen begrijpen dat ik een onvoldoende zou halen. Dan lag het niet aan mij, maar aan de leraar.

De leraar was nadrukkelijk aanwezig in de klas. Daarbij kon hij erg denigrerend optreden. Hij was vooral veel bezig met winden die linksaf en rechtsaf slaan, afhankelijk van het halfrond waar we ons bevonden. Je moest dan voor de klas verschijnen en dan kreeg je als opdracht: “Jongeman, start met je dinky toy boven de Azoren, reis af naar Schotland en buig af naar rechts, waar komt de dinky toy dan uit?”

Later heb ik nog een eenvoudiger variant geleerd, maar dat was niet op de HBS: Als je op het noordelijk halfrond met je gezicht in de wind staat, bevindt een hogedrukgebied zich links en een lagedrukgebied rechts.

De leraar gaf flitstoetsen:  je moest in 10 minuten vijf antwoorden geven. Had je onvoldoende gescoord, dan kwam er een kruisje in een blauwe map te staan. Je moest dat kruisje dan thuis laten zien en laten voorzien van een handtekening van één van je ouders. Omdat hij zoveel overhoringen uitdeelde kon je aldus een enorme verzameling kruisjes opbouwen. Mijn buurman in de klas had een grote broer die steevast de handtekeningen zette. Dat kon ik niet regelen, want ik was zelf de oudste.

Hoe meer geïrriteerd de leraar was, des te meer wiebelde hij met zijn voeten. Als ik achteraf aan hem terug denk zou hij hoog gescoord hebben op de neuroticisme-lijst.

Tijdens zijn bewind kreeg hij twee dochters. Bij de tweede vertelde hij dat hij in de toekomst nooit meer af zou hoeven te wassen. Ik vermoed overigens dat de planning is gewijzigd doordat in de tussentijd de afwasmachine zijn intrede deed.

Ik schreef ook voor de schoolkrant. De meeste tekst die ik leverde werd afgekeurd, doordat de redactie voor de helft uit leerkrachten bestond en omdat de rector het veto-recht had.

Eén van de gedichten die ik schreef ging over deze leraar. Ik had het gedicht geschreven als variant op een gedicht van Willem Bilderdijk.

“Befloerste trom, noch rouwgebrom

gaan romm’lende om, voor d’arme klas”

enz…

“maar geen dwinglandij, noch kruisjesgeverij

die wij niet stout trotseren

al veroordeelt hij

geen onheil kan ons deren”

Het gedicht werd niet geplaatst. De redactie hoefde niet te vermelden waarom niet.  De leraar aardrijkskunde zat trouwens in de redactie.

Jullie zullen het niet geloven, maar juist deze leraar slaagde er in om mijn interesse voor aardrijkskunde weer op te doen bloeien.   

Op het kamp van de school was ook deze leerkracht aanwezig. Het kamp duurde niet zo lang, want vanwege wangedrag van enkele leerlingen moesten we vroegtijdig naar huis. De leraar was in alle staten, want een schoolkamp is anders dan een klas. Iedereen loopt maar door elkaar en het geven van kruisjes werkte niet.

In klas 5 van de HBS had ik geen idee wat ik later zou willen gaan doen. Dus gaf ik op dat ik aardrijkskunde wilde studeren. Dat werd het niet. Het werd in een test afgeraden. Niet vanwege het vak, maar vanwege de toekomst. Je kon alleen maar leraar worden. Maar ik zat later wel meestal op de 7e verdieping van de Vrije Universiteit te studeren. Dat was de faculteit geografie. Eindeloos zat ik atlassen te bestuderen. Dat hielp niet bij het halen van tentamens pedagogiek of psychologie.

Ik raakte mijn studiebeurs kwijt en moest gaan werken. Dat kwam dus alsnog door de aardrijkskunde.

Mijn vroegere leraar aardrijkskunde bleef niet meer lang leraar. Hij ging de politiek in (PvdA). Vader en zoon waren overigens zeer oranjegezind. Met Hare Majesteit mocht je niet spotten.

Net als zijn vader verliet de aardrijkskundeleraar het onderwijs om burgemeester te worden… Hij werd burgemeester in een zeer winderige plaats.

Aan zijn vader bewaar ik herinneringen omdat zijn naam hier als nalatenschap op verschillende plekken te zien is. Hij was namelijk burgemeester van Delft.