
Skyline van Rotterdam

Het is een vreemd idee dat je zo vlakbij een grote stad zóveel rust mee kunt maken. Een uitgestrekt loofbos en fietspaden waar je bijna niemand tegen komt. Maar misschien is dat in de zomer anders, het is nu pittig aan de frisse kant.
Ergens moet het bos natuurlijk ook weer eindigen en ziedaar, er kondigt zich hoge bebouwing tussen de takken aan. Het blijkt Watermaal-Bosvoorde te zijn. Dat klinkt landelijk, maar de plaats is gewoon onderdeel van het Brusselse stadsgewest, net zoals Amsterdam-Osdorp gewoon Amsterdam is. Omdat de plaats ingeklemd ligt tussen andere gemeenten binnen het Brusselse stadsgewest en het Zoniënwoud kan er geen uitbreiding plaatsvinden. Het aantal inwoners bereikte al in 1970 zijn hoogtepunt.
Watermaal-Bosvoorde is de enige deelgemeente van Brussel die niet bereikbaar is met de metro. Maar boven de grond kun je kiezen tussen tram, trein en bus en dat is veel leuker, want dan zie je tenminste nog eens wat. Wat je vooral ziet zijn prestigieuze lanen met grote herenhuizen en ook veel groen. Er zijn ook twee bijzondere tuinwijken, maar die heb ik een paar jaar geleden bezocht. Bovendien fiets ik nergens naar toe, dus ik ga ook niet op zoek naar een tuinwijk. Ik kijk gewoon wat mijn fiets tegen komt.
In een deel van de gebouwen zetelt ambassadepersoneel of er huizen ambassades. Schrijnend is dat je voor enkele ambassades van straatarme landen peperdure auto’s ziet staan. Ik volg de Franklin D. Rooseveltlaan, een brede straat met veel groen en statige huizen.
De huizenprijzen in Watermaal-Bosvoorde zijn het hoogste van Brussel, maar voor Randstadbegrippen zijn die huizen niet eens zo duur. Voor een huis van 130 vierkante meter met tuin betaal je ongeveer € 500.000. Veruit de grootste partij in de gemeenteraad is Ecolo, de groene partij.
Na Watermaal-Bosvoorde kom ik onverwachts bij een abdij uit. Hij ligt in de diepte, je moet tussen de bomen door naar beneden kijken om hem te kunnen zien.
Opeens herinner ik me dat Tineke en ik hier – vlak voor corona – gelopen hebben tijdens een zoektocht naar Jugendstil-architectuur. Dit moet het stadsdeel Elsene zijn. Het is toch weer heel anders als je ergens met de tram aankomt en dan gaat lopen, dan wanneer je er gewoon kriskras-fietst, zonder speciale bestemming. Het is de Abdij Terkameren, die al in de 13e eeuw gesticht werd bij de bron van de Maalbeek.
Elsene ligt in brokstukken verspreid tussen de andere deelgemeenten. Niet dat er gebouwen omvallen, maar het grondgebied is niet aaneensluitend. Sommige straten vallen deels binnen de ene gemeente en voor een ander deel binnen een andere gemeente.
Elsene is een stad op zichzelf, met zeer diverse stadsdelen, van trendy tot chique, met studenten, immigranten (vooral uit Congo), notabelen, maar ook arbeiderswoningen. Maar waar het mij vooral om gaat is de prachtige Jugendstil-architectuur, met als hoogtepunt het Hortamuseum (zie elders op dit blog). In dat museum zie je hoe Victor Horta er in slaagde om exterieur en interieur tot één geheel te smeden, hij ontwierp zelfs alle meubels.
Af en toe moet ik echt even afstappen van mijn fiets om die onverwachtse pareltjes van architectuur te bekijken. Lopen zou hier beter zijn, maar ik moet ook de tijd in de gaten houden. De fiets moet weer terug naar Sint-Genesius Rode en dat moet ik kaartloos terug zien te vinden.
Het is traditie aan het worden dat vader en dochter een dagje uit plannen om ons elders cultureel te verrijken. Na Leuven was het nu de tweede keer een dagje Brussel. In Brussel valt genoeg te zien en te beleven.
Voor de kosten en de reistijd hoef je het vanuit Delft niet te laten. Een retourtje Zwolle is duurder en je bent langer onderweg. En je hoeft ook geen Belgische francs aan te schaffen: de meeste Belgen accepteren inmiddels ook euro’s.
Brussel telt maar liefst 220 musea. De vorige keer bezochten we er eentje, nu stonden er twee in de planning. Het eerste museum was het Broodhuys op de Grote Markt. Het was nog rustig, alleen waren gemeenteambtenaren bezig om de kerststal af te breken. De schapen en de ezel waren inmiddels terug naar de plaatselijke kinderboerderij.
Het Broodhuys belicht de geschiedenis van Brussel. Zo is er veel aardewerk te zien. Dat vind ik altijd eng, ik ben bang dat ik een dure vaas om gooi. Dat levert wel bekendheid op, maar ook een museumverbod.
Brussel was voor de watertoevoer afhankelijk van een beekje, de Zenne. Daar hangt ook een hele geschiedenis aan die ik me niet gerealiseerd had. Pas in 2006 heeft België (onder druk van Europa) het rivierwater gezuiverd.
De Grote Markt, het toeristische visitekaartje van Brussel, kent een bewogen geschiedenis. Na de Reformatie werden er o.a. honderden protestanten publiek ter dood gebracht (onthoofd of geëxecuteerd). In 1695 werd het centrum van de stad gebombardeerd door de Fransen. Het was een niet-militair doel en ook destijds werd er al schande van gesproken. Het gevolg was dat de hele Grote Markt verwoest werd (het waren houten huizen). Wat er nu staat aan gebouwen werd daarna opgebouwd in barokke stijl om de welvaart van de gilden te laten zien.
Na het bezoek aan het Broodhuys gingen vader en dochter aan de wandel. We gingen moedig westwaarts, in de richting van de Koekelberg. Wat is dat gewone Brussel een mooie stad! Er zit weinig lijn in de bebouwing, maar dat maakt de stad ook afwisselend. Wat Brussel ook zo fleurig maakt zijn de vele striptekeningen op de muren.
Onderweg bezoeken we een museum dat gewijd is aan de kleding van Manneke Pis. Ik had niet bedacht dat je daar een museum aan kon wijden, maar de Belgen zijn museaal goed onderlegd. Daarna dronken we koffie in een winkel voor bladmuziek. Ook dat is een combinatie die ik nog niet kende.
Vervolgens komen we in Sint Jans Molenbeek, een wijk die bekend of berucht is vanwege het feit dat verschillende daders van de aanslagen in Brussel en Parijs hier vandaan komen. Maar liefst 80% van de inwoners van deze (zelfstandige) stad (bijna 100.000 inwoners) is van buitenlandse komaf. De helft van de jongeren zit zonder werk.
Even een mededeling van gemeentelijke aard: Sint Jans-Molenbeek is een zelfstandige gemeente. De stad Brussel bestaat uit 19 deelgemeenten, waardoor het geheel in bestuurlijk opzicht nogal chaotisch is.
Het is druk in één van de straten: de moskee loopt leeg en mannen (met bijna allemaal baarden en witte gewaden) lopen naar huis toe. Er is geen vrouw te bekennen, terwijl 51% van de bevolking vrouw is. Wat dat betreft lijkt het wel op de straatbeeld dat er nu schijnt te zijn in Afghanistan. We voelen ons hier inderdaad een kleine minderheid. Aan de rand van de plaats staat een aantal verlaten huizenblokken in ‘Plattenbaustijl’. Hier viel kennelijk niets meer aan op te knappen. Aan de rand van de wijk heeft men een gezellig stadstuintje aangelegd.
Dan krijgen we zicht op de Koekelberg basiliek. De kerk heeft de vorm van een Latijns Kruis, met een middenbeuk van 141 meter lang en een breedte van 108 meter. De hoogte van de koepel van 89 meter. Aan de buitenzijde is de kerk 165 meter lang. Daarmee is de kerk één van de grootste van de wereld. Er kunnen 3500 kerkgangers in. De kerk is in Art Decostijl gebouwd en heeft daardoor (vind ik) een wat strenge uitstraling.
Officieel heet de kerk de Nationale Basiliek van het Heilig Hart. Er werd van 1905 tot 1970 aan gebouwd. Toen het bouwwerk klaar was waren de meeste potentiële kerkgangers overleden, de latere generatie had veel minder met de kerk en de veel inwoners van de wijk gaan niet naar de kerk, maar naar de moskee. Ik vind dat kerken niet groot moeten zijn, maar bescheiden, maar zo’n kerk is wel indrukwekkend.
Bovenop de kerk heb je het mooiste uitzicht op Brussel, veel mooier dan vanuit het Atomium. Dankzij het prachtige weer konden we genieten van een mooi Brussels panorama.
Terug lopen naar het centrum kon ook, maar we kiezen voor een rit met de tram naar station Zuid. Daar vandaan lopen we naar het centrum. Opnieuw komen we door prachtige afwisselende wijken. Brussel is een stad waar je al wandelend de sfeer moet proeven.
Aan het eind van de dag heeft Nynke's stappenteller 28.000 stappen geteld. Volgens haar is dat veel.
We wonen in het dichtstbevolkte deel van Nederland, maar rond ons huis hebben we toch nog de ruimte.
Achter ons huis wordt in de Spoorzone (de spoorlijn is zeven jaar geleden ondergronds gegaan) volop gebouwd: er komen 1500 woningen, die tot 20 hoog de lucht ingaan.
Maar aan de voorzijde loopt de Schie. Dit is de plek waar Johannes Vermeer zijn Zicht op Delft schilderde. Daar mag niet gebouwd worden.
De foto maakte ik als tijdsopname van 30 seconden vanaf het dakterras van onze flat. De plek waar Vermeer schilderde, maar dan 20 meter hoger.
De toren in het midden is de 109 meter hoge toren van de Nieuwe Kerk, die inmiddels ook niet zo nieuw meer is: hij dateert uit 1496, maar brandde (deels) twee maal af.
Oude instellingen voor kwetsbare mensen bevinden zich altijd op grote terreinen. De instellingen waren eigenlijk aparte dorpen, ver buiten de bewoonde wereld.
Vrijdag kwam ik op het terrein van zo’n instelling terecht. Het is Huize Padua. Werkelijk een enorm groot terrein met lange rechte lanen, hoge bomen, klassieke en eerbiedwaardige gebouwen, een kerk en een kapel. De bewoners werden doorgaans begraven op het eigen terrein. Huize Padua ligt tussen de dorpen Handel en Boekel aan de rand van de Peel, waar kinderen vroeger turf aten.
Vroeger woonden mensen met een psychiatrische diagnose en mensen met een verstandelijke beperking bij elkaar op één terrein. De instelling ’s HeerenLoo-Loozenoord in Ermelo was de eerste grote instelling die speciaal bestemd was voor mensen met een verstandelijke beperking.
In 1976 kwamen verschillende groepen uit de psychiatrie over naar de instelling waar ik destijds mijn fiets had staan. Eén van de dames, met downsyndroom, had goed geleerd hoe ze psychotisch gedrag na kon doen. Zo hield ze al lachend hele redevoeringen tegen de hoeken van het plafond en rolde ondertussen met haar ogen.
Uit Huize Padua kwamen later ook verscheidene instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking voort, zowel voor mannen als voor vrouwen (apart van elkaar). De instelling specialiseerde zich in de psychiatrie (GGZ). Er zijn tegenwoordig aparte afdelingen voor mensen met een lichte verstandelijke beperking. Bij hen is sprake van een dubbele diagnose: veel psychiatrische problematiek in combinatie met een verstandelijke beperking.
In tegenstelling tot andere terreinen heeft hier geen ‘verdunning’ plaats gevonden. Er staan geen villa’s met vaak twee onder één kap zoals je op andere instellingsterreinen inmiddels vaak ziet. Soms is er elders zóveel gebouwd dat de eigen bewoners behoorlijk ingeperkt worden.
Het terrein van Huize Padua is nog altijd eigen terrein. De oude paviljoenen, deels in de stijl van de Amsterdamse School, staan er nog. Wel werd er nieuwbouw gepleegd op een klein stukje van het terrein. Maar die gebouwen (uit de jaren ’70) lijken mij niet meer te passen in deze tijd.
Het volgende bericht plukte ik van internet:
“Halverwege de achttiende eeuw vestigde een groepje broeders zich in Boekel. Hun thuis werd Huize Padua genoemd, in de volksmond de Kluis. De broeders bakten hosties, maakten kaarsen, brouwden bier en gaven onderwijs.
Na 1822 stopten de broeders met onderwijs. Ze legden zich toen toe op de zorg voor geesteszieken. Daarmee was deze broedergemeenschap de eerste Nederlandse congregatie die zich ging bezighouden met psychiatrie. De broeders legden met hun activiteiten in Boekel onder andere de basis voor de huidige geestelijke gezondheidszorg in Oost-Brabant.
Wie nu langs Huize Padua wandelt ziet niet één gebouw, maar een levendig landgoed. De oudste gebouwen stammen uit eind negentiende eeuw en de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw. Ze zijn destijds gebouwd om te voldoen aan de zorgvraag. Het terrein is nog steeds in gebruik voor mensen met een psychische kwetsbaarheid die werken aan herstel. Het gebouw de Kluis biedt nu onderdak aan museum De Kluis”.
Maar het afgelegen Padua gaat veranderen. Het wordt een levendig landgoed! “De komende jaren verandert Huize Padua naar een levendig landgoed. Een plek met ruimte voor wonen, (samen)werken, leren, zorg én interactie tussen buurtgenoten: bewoners, medewerkers, studenten en omwonenden. En een plek waar cliënten passend en zinvol werk kunnen doen, waar zij in contact komen met andere werkenden en vrijwilligers in een veilige omgeving”.
Als dat soort wollige PR-retoriek verspreid wordt denk ik er het mijne van.
Voor 4,99 euro per persoon namen we de Flixbus. De Flixbus reed door naar Tsjechië en wij stapten in Antwerpen uit. Daar huurden we de Blue Bike, de Belgische OV-fiets.
Nu we het toch over de Blue Bike hebben. In Nederland is de OV-fiets een daverend succes. Inmiddels zijn er 22.000 fietsen te huur op 300 locaties. Daar kan de Belgische Blue Bike bij lange na niet aan tippen. De fiets wordt vooral verhuurd in Vlaanderen. De meeste Walen kunnen waarschijnlijk niet fietsen. Pluspunten van de Blue Bike zijn de drie of zeven versnellingen en de lagere huurprijs dan in Nederland.
Met de Blue Bike fietsten we dwars door de Joodse wijk naar Antwerpen Berchem. Daar ligt één van de mooiste architectonische parels van België verstopt: de wijk Zurenborg. Maar eerst nuttigden we nog een krachtdadig ontbijt aan de rand van de wijk.
Toen de stad Antwerpen uit zijn voegen barstte en de spoorwegen op hun hoogtepunt waren wilden de rijke inwoners van Antwerpen de stinkende stad uit, maar wel in de buurt van een station. Antwerpen Centraal geldt als één van de mooiste stations van de wereld. Het wordt ook wel ‘de spoorwegkathedraal van Europa’ genoemd. En aan de oostzijde van de spoorlijn van Antwerpen Centraal naar Berchem ontwikkelde zich in 20 jaar tijds een woonwijk die uniek is voor Europa. Niet groot, een paar straten slechts, maar je kunt er uren in ronddwalen. Wel vooral in de schaduw vandaag, want het werd 35 graden.
De Cogels Osylei staat vol met huizen uit die tijd en wordt daarmee ‘de meest fotogenieke straat van Antwerpen’ genoemd. De straat bevindt zich op 5 minuten lopen vanaf de voorzijde (oostzijde) van station Antwerpen Berchem.
Het is echt niet alleen de Cogels Osylei waarbij je ogen in de kassen gaan rollen en waarbij je mond open valt van verbazing. De hele buurt Zurenborg is een aanrader om te bezoeken. De zijstraten, de Generaal van Merlenstraat, Transvaalstraat en de Waterloostraat staan allemaal vol met dezelfde architectonische hoogstandjes in Jugendstilstijl.
En wil je even een heel andere – meer volkse – wijk zien en ervaren, dan loop je aan het eind van de Cogel Osylei even onder het spoor door.
Het bekendste huis in Zurenborg is toch wel dat van de Vier Seizoenen. Maar dat is niet één huis, het zijn er vier. Op de kruising van de Generaal Van Merlen- en Waterloostraat zie je vier hoekhuizen tegenover elkaar die “Herfst”, “Winter”, “Zomer” en “Lente” op de gevel hebben staan. De huizen dateren uit 1899 naar een ontwerp van Jos Bacourt.
En tot grote vreugde van Tineke mochten we één van de huizen in de Waterloostraat van binnen bezichtigen. De eigenaar liet ons als nieuwsgierige toeristen binnen voor een rondleiding van de enorme kelder tot en met de zolder (vijf verdiepingen boven elkaar). Centraal in het huis een ronde hal met op elke verdieping een balustrade en boven in een koepel van gebrandschilderde ramen in Jugendstil.
Voor de eigenaar op leeftijd is dit huis een blok aan het been vanwege de kosten van het onderhoud. Maar je hecht je nu eenmaal aan familiebezit. Als het hem allemaal gaat lukken wil de eigenaar er een soort museum in vestigen waardoor het pand ook voor andere toeristen toegankelijk wordt.
Misschien kennen jullie de film 'The Grand Budapest Hotel'. De film heb ik ooit gezien, maar ik had geen idee meer waar hij over ging. Behalve dat hij over een mooi hotel ging met picolo's (niet te verwarren met de kleine gevulde koeken van AH: de picolientjes).
In de vakantie bezochten wij de stad Görlitz. Ik wil geen andere steden jaloers maken, maar deze stad vind ik de mooiste van alle steden die ik totnutoe in Duitsland gezien heb. Midden in de stad staat een warenhuis. Het is wegens failissement gesloten. Een soort Duitse V & D.
In negen maanden tijds werd er – naast een historische kerk – een warenhuis gebouwd in Art-Nouveau-stijl. Het had een indrukwekkend interieur met pilaren met beelden, langwerpige vensters met glas-in-lood en geschilderde balustrades. Maar het mooiste is toch wel het glazen dak.
Na de opening volgden twee wereldoorlogen en een crisis. Het gebouw ging in verschillende handen over en werd in de DDR tijd een ‘huis van het volk’. Na die Wende kocht Karstadt het gebouw en verkocht het later door aan een andere warenhuisketen die in 2009 falliet ging. Sinds die tijd staat het monumentale pand leeg.
Welnu: het interieur van dit pand werd voor de film ‘The Grand Budapest Hotel’ gebruikt als decor. Er werd natuurlijk van alles in gezet om het een hotel te laten lijken. Zodoende en in dier voege heb ik nooit ontdekt dat de film helemaal niet in een hotel werd opgenomen.
Tot onze grote verrassing mochten we het gebouw van binnen bekijken. We vielen van de ene in de andere verbazing. Dit is echt architectonische kunst! Aan alles is gedacht om het gebouw tot een eenheid te smeden. De rondleiding door het gebouw duurde een uur. Daarna hadden we tijd nodig om bij te komen. We liepen op ons gemak naar Polen. Dat is een kilometer oostwaarts.
Er blijft voor mij nog wel een prangende vraag: waarom staat er een fiets met lekke band op de bovenste verdieping van het leegstaande pand?
Al als kind was ik geïntrigeerd door eenzame vuurtorens en watertorens. De meesten heb ik (in Nederland) ook op de foto gezet. Maar ik ben er op tijd mee gestopt. Het moet geen obsessie worden...
Vorige week heb ik één eenzaam fietstochtje gemaakt toen Tineke de tassen aan het pakken was. Mijn hulp daarbij leidt slechts tot chaos. Dus ik werd heengezonden.
Na 20 kilometer belandde ik bij een vuurtoren. Even dacht ik dat ik bij de Oostzee aan was gekomen. Dat bleek niet het geval. Het water was zoet en er voer geen Russische onderzeeër. Het is de enige vuurtoren in de deelstaat Saksen.
Toch heeft de vuurtoren wel iets met de Russische vloot te maken.Hij herinnert aan de slag tussen Tzarina Catharina de Grote en de Russiche vloot bij de Dardanellen in 1770. In heel Europa werd de overwinning op het Ottomaanse rijk gevierd, dat destijds de aartsvijand was van heel Europa. Immers: minder dat twee eeuwen eerder werd Boedapest onder de voet gelopen en een aantal jaren later stonden de Ottomanen voor Wenen.
Rond het enorme kasteel van Moritzburg werd als eerbetoon het gebied van de overwinning nagebouwd, inclusief een vuurtoren, werkende kanonnen en dardanellen, die hier stenen muren zijn, waarachter de kanonnen konden worden opgesteld.
Af en toe werd er in de tuinen en op het water een heuse veldslag opgevoerd, net zoals nu nog gebeurt bij Waterloo.
Zaterdag maakten we in Rotterdam een 'rooftopwalk'. Bij het Rotterdamse WTC (bij de Koopgoot) beklommen we de stellage en 650 meter verderop - bij de Lijnbaan - daalden we weer af. 'We' zijn Henk & Tineke, benevens dochter N en schoonzoon F.
De wandeling is georganiseerd in het kader van de Dakendagen. In Rotterdam kun je dus het dak op. Er is heel veel loze ruimte op de veelal platte daken. Bovendien dragen ze niet bij aan een gezond milieu. Door al die platte daken warmt de stad in de zomer nog eens extra op. Maar wat kun je doen met platte daken?
Inmiddels worden er wereldwijd al sportevenementen gehouden, zijn er zwembaden aangelegd en vooral worden er veel daken vergroend. Sommige zien er inmiddels uit als een stadspark. Hoe dat er uit gaat zien: daar krijg je tijdens de Rooftopwandeling alvast een beeld van.
Uit de folder: “Terwijl je over en tussen de daken loopt, beleef je hoe innovatief dakgebruik bijdraagt aan een betere toekomst voor steden en stadsbewoners.”
Vanaf het dak heb je een spectaculair zicht op de hoogbouw van Rotterdam, zoals op het hoogste flatgebouw van Nederland: de Zalmhaventoren (215 meter) en op een nieuwe toren in aanbouw, waarvan ik de naam niet heb kunnen achterhalen.
Er zijn plannen voor de bouw van meerdere woontorens met een hoogte van rond de 250 meter.
Je kunt de rooftopwandeling nog t/m 24 juni maken. Daarna moet je weer met beide benen op de Rotterdamse grond lopen.
Deze foto maakte ik bij Bochum, een industrieplaatsje onder de rook van Duisburg. Opeens zag ik de maan opkomen boven het geboomte en het struikgewas.
Maar was het de maan wel. Dat leek me sterk. Ik liep naar boven vanwege de steile helling, vanwege mijn toegenomen leeftijd en mijn psychische gesteldheid (‘ik wind me nergens meer over op, dus ik ga niet zwoegen’).
Ondertussen bedacht ik dat de maan in Nederland niet vol was, en dus waarschijnlijk in Duitsland ook niet. Dus het moest iets anders zijn.
Het was ook iets anders. Het was de sterrenwacht van Bochum.