Wat kan nog meer een rol spelen bij het moeilijk gaan slapen van de peuter of de kleuter?
5. Het probleem van de tijd
Ouders leven met de klok, kinderen met de ‘beleefde tijd’. Dat merk je vooral ’s morgens als kinderen al klaar wakker zijn en de ouders nog uit willen slapen. Om zes uur ’s morgens is het in het weekend al feest. Wat zijn mogelijkheden om het kind meer grip op de tijd te geven? Als dit gebeurt is het tijd. Als de wijzer boven aan staat gaan we naar boven.
6. Verkeerde verwachtingen en emoties van de opvoeder (‘het moet goed gaan, anders doe ik het niet goed en hebben we continu ellende)
Ieder kind kent verzetsfasen. Dat het naar bed gaan op verzet stuit is volstrekt normaal. Maak het dus niet te groot. Peuters zijn erg gevoelig voor de emoties van de opvoeder. Hoe spannender de opvoeder het naar bed gaan vindt, des te ingewikkelder wordt het bedritueel voor de peuter. Wat gebeurt er als je als opvoeder werkt vanuit een ‘lage expressed emotion’ (‘we zien wel, maar het gebeurt wel’).
7. Niet gezien worden tussen de anderen, aan tafel tussen de gesprekken van de ouders, doordat ouders de hele tijd achter de PC zitten:
Het bedmoment is dan een moment om gezien te worden, en dan wordt eindeloos gerekt, want nu heeft het kind alle aandacht. De vraag is overdag of je regelmatig even persoonlijke aandacht hebt gehad voor het kind. Daarnaast kun je het naar bed gaan begrenzen in de tijd. Er komt altijd een ‘nog even’ na, maar dat hoort er bij. Een kind wil nu eenmaal het laatste woord hebben.
8. Aangeleerde gewoonte: teveel prikkels.
Bijvoorbeeld in de avond wordt er nog van alles van stal gehaald: stoeien, intensieve spelletjes. Ouders denken: als het kind moe is gaat het wel slapen. Maar dat is juist niet zo. Dit is teveel. De dag rustig afbouwen, geleidelijk minder licht en geluid en minder prikkels.
9. Ontdekken dat niet gaan slapen, niet naar boven willen, uit bed komen iets oplevert.
Naar beneden gaan en toch weer even een stukje TV kijken. Niet gaan slapen, er wordt van alles beloofd voor de volgende dag. De opvoeder hoort de regie te houden. Wel even aandacht, maar niet veel: terugleggen met geruststellende woorden, vooral niet veel doen
10. Strijd
Het kind zit in de strijdmodus, er is sprake van oppositioneel gedrag ( ík ben twee en ik zeg nee’). Dit kan ook voorkomen bij kinderen die zichzelf stout vinden. Omdat ze zichzelf als dwars en niet gezien ervaren wordt de strijd nóg heftiger. Deze strijd is deels persoonsgericht. De valkuil is dat je de strijd aan gaat en dat beide partijen willen winnen. Je kunt een beetje minder strijd aangaan als je meer patronen en rituelen inbouwt (‘eerst dit, dan dat’) en daarbij de peuter/kleuter een rol geeft (‘kiezen uit twee’).
NB: er zijn wat de moeite met het gaan slapen betreft grote verschillen tussen kinderen. Zo zijn prikkelgevoelige kinderen vaak moeizame inslapers. Ze hebben des te meer en langer rust nodig voor het naar bed gaan.