Mensen die voortdurend de ander voorbij willen streven zijn in feite angstig. Onder hun 'beweterige gedrag' zit een grote mate van angst dat ze niet kunnen voldoen aan de eisen. Ze moeten zichzelf bewijzen door de ander te overtreffen. Het leidt er ook toe dat ze hoge eisen aan zichzelf stellen. "Een voldoende is een onvoldoende."
Een gevolg van dit denken is een hoge taakspanning, een grote mate van faalangst en een onnodig grote kans op mislukkingen. Dat is een gevolg van het steeds te hoog willen grijpen.
Bij de één leidt de confrontatie met die hoge eisen tot het zich terugtrekken (bijvoorbeeld een examen uitstellen, want je weet nog niet alles), bij de ander tot een kramp waarbij alles op alles wordt gezet om de beste te moeten zijn. Dat laatste zie je ook nogal eens in de lichaamshouding terug (zoals gespannen, brede kaken, vingers die straks staan, wiebelen met de benen).
Oordeel
De betweter moet niet(s) weten van de grauwe middelmaat. Hij is namelijk speciaal, veel specialer dan andere mensen. Mensen die gewoon zijn tellen niet mee. Ze zijn zelfs ontzettend dom, vreselijk doorsnee, super-burgerlijk. Hier komen narcistische trekken naar voren.
Tegelijkertijd vormen andere ‘speciale’ mensen ook weer een bedreiging. Als je altijd de hoogste cijfers haalt op school vormt iemand die nóg hoger scoort natuurlijk een grote bedreiging. Een scholier die zich gezond ontwikkelt zal het jammer vinden dat hij niet het hoogste cijfer haalt, maar het is geen ramp. Voor iemand die vanuit rivaliteit handelt is het een existentiële ramp als een ander beter scoort: zijn bestaan wordt er door bedreigd.
Devalueren
Hoe komt een betweter bij de psycholoog terecht? Dat zal niet gauw gebeuren. Je laat toch niet zien dat je een ander nodig hebt? Een ander om hulp vragen is een vorm van falen.
Een betweter laat zich pas behandelen als alles uit de hand is gelopen. Zijn bedrijf is failliet, zijn huwelijk is op de klippen gelopen, vanwege schulden moet hij zijn huis uit. Maar ook dan is hij in de behandelkamer een lastige patiënt.
De betweter zal er naar streven om de therapeut tot een minderwaardig wezen te devalueren (‘een psycholoog van de koude grond’), waar de patiënt triomfantelijk boven kan staan (in: R.E. Abraham, Het Ontwikkelingsprofiel). “Een goede therapeut woont niet in zo’n eenvoudige woonwijk.” “Het interieur van uw behandelkamer is toch wel érg uit de tijd”. “U bent eigenlijk te jong om mijn problemen te kunnen begrijpen.”
Behandeling
Het betweter-zijn kan zijn oorsprong vinden op verschillende (vroege) ontwikkelingsniveaus. Bij mensen die op een heel vroeg sociaal-emotioneel niveau zijn gestagneerd kan ieder klein kritiekpuntje al leiden tot ‘desintegratie’. De behandelaar moet dus de verleiding weerstaan om in discussie te gaan. Precies zoals de tandarts (vorige blog) niet met de betweter in discussie moet gaan. “Een kind moet nu eenmaal altijd het laatste woord hebben.”
Wat de therapeut wél kan doen bevindt zich binnen smalle marges. Het gaat in feite om steunen en om orde aan te brengen (“U noemt vijf problemen, waar wilt u mee beginnen?”). Deze groep patiënten heeft een langdurige behandeling nodig, maar blijft zeer kwetsbaar voor invloeden van buitenaf. Ze kunnen ook zomaar de therapie afbreken omdat alles weer goed gaat (ze hebben bijvoorbeeld sinds een week een nieuwe relatie).
Bij mensen bij wie wel meer sociaal-emotionele basis aanwezig is, is ook de ruimte voor de behandeling groter. In tegenstelling tot de eerste groep mensen zijn ze (mits onder veilige condities) enigszins in staat om naar hun eigen gedrag te kijken (zelfreflectie). Als voordeel bij deze mensen geldt dat ze veel beter in staat zijn om hun eigen leven te ordenen. De structuur komt dus niet van de behandelaar, ze kunnen hun leven (vaak zelfs punctueel) ordenen. Het probleem zit niet in de ordening van ruimte en tijd, maar in de relatie met andere mensen.
Geciteerde literatuur: R.E. Abraham, Het ontwikkelingsprofiel, Van Gorcum, 2005; Martin Appelo, Socratisch Motiveren, Boom, 2011; Rita Kohnstamm, Kleine Ontwikkelingspsychologie deel 1, Bohn, Stafleu, Van Loghem, 2009