Men neme: een meegaand meisje van veertien jaar oud. Maar opeens wordt ze erg dwars. Er is niets meer goed of het deugt niet. Wat is er aan de hand?
Ja, dat weet ik ook niet. Het kan zijn dat er iets (voor haar) traumatisch is gebeurd. Het kan ook zo zijn dat er iets medisch aan de hand is. Of dat ze bijvoorbeeld opeens drugs is gaan gebruiken. Drugs doen rare dingen met je (‘begin er nooit aan’ sprak opa).
Maar stel dat er in al die opzichten niets te vinden is, wat kan er dan aan de hand zijn? Kan het iets met de puberteit te maken hebben?
Volgens antropologe Margareth Mead is de puberteit een typisch westers verschijnsel. Op Samoa, waar ze veel onderzoek heeft gedaan, kwam volgens haar deze 'Sturm und Drang-periode' nauwelijks voor. Of dat nu nóg zo is weet ik niet. Ik ben nooit op Samoa geweest. Het is te ver fietsen.
Laten we het meisje Fleur noemen. Ze is in sociaal-emotioneel opzicht in ontwikkeling. Maar dat maakt het er voor haar en voor haar omgeving niet gemakkelijker op. Zelfs een meegaand kind kan opeens een lastige puber zijn. Dat krijg je als je volop op zoek bent naar wie je zelf bent en wat je relatie tot de ander is.
Aan de ene kant wordt die puber meer een eigen ‘ik’. Maar als je meer dingen zelf kunt en wilt word je ook banger dat je de ander kwijt raakt (dat zien we al bij peuters die overdag denken zonder mamma kan te kunnen maar ’s nachts niet durven te gaan slapen, want mamma moet in de buurt blijven).
Aan de andere kant ervaart Fleur de zorg van anderen ook als een bedreiging voor haar autonomie. ‘Waar bemoeien ze zich mee?’ Ze wil de ander dichtbij hebben én de ander moet zich niet met haar bemoeien.
Als puber wil Fleur zelf bepalen hoe laat ze thuis komt, maar ze wil ook graag dat mamma haar brood klaar maakt voor op school.
Pubers kunnen erg zwart-wit denken (ambitendentie): de één doet het goed en de ander doet het niet goed. Dit past binnen het ontwikkelingspatroon van iemand die volop bezig is met het bevechten van de eigen autonomie: groot willen zijn en klein willen zijn. Oftewel: ‘kom eens wat dichter bij mij uit de buurt’.
Kom eens wat dichter bij mij uit de buurt
Maar dan die felle en ongenuanceerde boosheid… Die richt zich in de eerste plaats op de belangrijkste opvoeders (BA). Het kan ook leiden tot ‘uitspelen’ van ouders tegen elkaar. De één wordt op een voetstuk gezet (die doet het goed) en de ander doet het fout (opnieuw: ambitendentie). In de theorie wordt dat splitting genoemd.
Als dat binnen teams gebeurt kun je soms als gevolg zien dat er conflicten ontstaan binnen het team en dat een heel team ‘gespleten’ wordt. De één is de goede groepsleider en de ander(en) zit(ten) fout.
Maar de kern van het probleem zit bij de persoon zelf die bezig is met (meestal onbewust) splitten: met de zoektocht naar wie je zelf bent omdat je moet leren de ander los te laten.
"Ik zoek wanhopig naar een voorbeeld, want ik weet nog niet genoeg van mezelf. Maar als ik een voorbeeld nodig heb raak ik ook weer mezelf kwijt."