Dat vind ik dus leuk. Gewoon gaan fietsen in onbekende omgeving en maar zien waar je uitkomt. Ik heb geen idee wat er ten noorden van Brilon te zien is (ten zuiden van Brilon heb ik wel gefietst). Dus ik laat me verrassen.

Al snel zit ik op het spoor van een voormalige spoorlijn. De route loopt temidden van glooiende heuvels en grazige groene weiden. Af en toe staat er ergens een boerderij. Ook kom ik een paar keer over een beekje, om daarna weer te moeten klimmen. De route is autovrij en fietsers kom ik ook al niet tegen. Wat een stilte, wat een rust.
Na de weilanden volgt een meer bebost gebied. Dit blijkt het Rüthener Stadtforest te zijn. Als dat zo is, moet Rüthen een stad zijn. Ik heb geen idee, want ik heb nog nooit van Rüthen gehoord. De plaats valt ook in geen velden of wegen te bekennen. Het is allemaal groen en landelijk wat de klok slaat. En die slaat niet eens, want er is geen kerk te bekennen.

Ik fiets langs een beekje, de Biber, maar Justin Biber is hier ook niet te vinden. Ondertussen heb ik wel zin in koffie, maar waar geen huis is, is ook geen koffie. Op een drieprong blijkt dat Rüthen nog zes kilometer verder ligt.
Het fietspad begint weer te klimmen. De heuvels zijn hier tot ruim 400 meter hoog (de Önningsberg, 428 meter). Daarna volgt een afdaling. Voor me ligt Rüthen. Maar dat ligt weer als een onneembare vesting hoog boven het dal van de Biber.
Van Rüthen weet ik niets. Ook niet of het de moeite van een bezoek waard is. Maar laat ik maar een poging wagen. Dat wordt lopen, want de helling naar het centrum is te steil. Ik loop gelijk op met drie juffen die 20 peuters in bedwang moeten houden.
Duitse peuters gedragen zich niet anders dan Nederlandse peuters. Ze lopen vrolijk kletsend mee of ze werken tegen, ze zien onderweg van alles wat bestudeerd moet worden, ze verliezen een schoentje of ze plassen in hun broek, ze willen niet lopen en in de wagen vervoerd worden en ze zijn nieuwsgierig naar een opa die hier vrij rondloopt mit Fahrrad.

Tenslotte ben ik boven, op het stadsplein. Even lezen wat Rüthen voorstelt. De plaats dateert uit 1200. Rüthen werd speciaal als bestuurscentrum ingericht voor het ‘Kuurkeulse deel’ deel van oostelijk Westfalen, mede ter strategische bescherming van Soest (nee, niet in de provincie Utrecht). De bisschoppen lieten het ommuren en lieten er ook een kasteel bouwen. Ter plaatse werd een soort groenige zandsteen gewonnen, die zeer geschikt was voor zuilen en bordessen van kerken en andere monumentale gebouwen, mogelijk ook voor het Paleis op de Dam in Amsterdam.

Rüthen heeft maar een korte bloei gekend. Berucht waren de vele heksenverbrandingen (meer dan honderd) in de Middeleeuwen. Tegenwoordig doet men daar niet meer aan, dus ik loop weinig risico. Na de Middeleeuwen werd het stadje meerdere malen getroffen door de pest, er woedden diverse oorlogen en de economie kwam deze klappen nooit meer te boven. Tegenwoordig leeft de plaats (met omgeving) voornamelijk van de landbouw, de bosbouw en het werk in een steengroeve.
Als je al om half zeven ontbijt ben je om 11 uur toe aan het volgende ontbijt. Dus ontbijt ik vandaag ten tweeden male, deze keer in een tweedehands-zaak op het stadsplein van Rüthen.