Een onderzoek in Nature bevestigt dat we slechts omwille van de cerebrale orde onder ons schedeldak sommige dingen vergeten om andere te kunnen onthouden.
Met verdringing heeft dat weinig te maken, en dus al helemaal niet met het idee dat je traumatische ervaringen zo kunt toedekken dat ze niet meer voor het bewustzijn toegankelijk zijn.
Je kunt zelfs het omgekeerde vermoeden. Als het onderdrukken van een gedachte over een paarse olifant al leidt tot versterking ervan, dan moet dat effect bij emotionele gedachten nog sterker zijn.

Misschien herken je dat beeld wel bij het beklimmen van een hoge toren (in Delft staat er eentje van 109 meter). Ik ben niet representatief voor de gemiddelde Nederlander, maar boven komt toch de vraag bij mij op: ‘wat gebeurt er als ik spring?’ Terwijl ik die gedachte juist helemaal niet wil hebben.
Het lijkt er op dat het menselijk geheugen zichzelf bestraft. Dat wat je niet wilt denken denk je tóch. Het lijkt de apostel Paulus wel. Er is ook een cognitieve verklaring. Juist als je jezelf verplicht om ergens niet aan te denken wordt het object de prikkel om er wél aan te denken. Dus als ik het smalle deurtje naar de bovenste trans van de toren van de Nieuwe Kerk door ga en de ruimte voor me zie is dat juist de prikkel om wél aan dat springen te denken.
Dat is experimenteel aangetoond door mensen een serie dia’s te laten zien waarbij ze bij een dia van een hond persé niet aan een spin mochten denken. Het gevolg was dat bijna alle proefpersonen bij het vertonen van de hond aan een spin dachten. Het werd dus een schijnvertoning. Laat mensen iets onderdrukken terwijl er een serie dia’s wordt vertoond, en het verbodene komt spontaan boven als ze bij een volgende gelegenheid de dia’s opnieuw zien.”
Bij het onderdrukken van ongewenste gedachten spelen waarschijnlijk twee processen een rol. Je probeert er niet aan te denken door afleiding te zoeken, maar tegelijkertijd houden de hersenen voortdurend, zij het niet bewust, in de gaten of die roze olifant niet toch uit het geheugen opduikt. Zolang je dat afleidingsmanoeuvre volhoudt, blijft de olifant uit de buurt. Maar zodra andere zaken je gedachten in beslag nemen, krijgt de onbewuste zoektocht de overhand: en daar is die ijsbeer weer.”
Er is echter nog een factor van belang. Als je een gedachte als ernstig en gevaarlijk beleeft duikt hij eerder op in je geheugen. Stel dat ik écht bang zou zijn om van de toren van de Nieuwe Kerk te springen, dan zou die gedachte me al tijdens de beklimming voortdurend in de greep houden. Omdat ik weet dat ik dat niet ga doen is het een eenmalige gedachte als ik door de smalle deur naar de bovenste trans stap.
dit is heel bekend bij hoogtevrees toch, groeten mia
“ is dat juist de prikkel om wél aan dat springen te denken”. Of de angst om te vallen. De angst om te vallen is nml. volgens mij eerder aanwezig dan om te springen.
@ Kees: de angst om te vallen en de neiging om te springen zouden dicht tegen elkaar aan kunnen liggen. Vergelijk op je vroegere werk het counterfobische gedrag: opzoeken waar je bang voor bent, het ‘noodlot tarten’. Maar ik zou het aan een ervaren psycholoog moeten vragen om het antwoord op jouw vraag wat zekerder te weten.