Gisteravond belandden wij op een bankje in het Haagse Zuiderpark. Het Hagenees was mij een beetje bekend vanwege de Tegenpartij (Koot en Bie) en van zwerver Dirk. Maar nu konden wij het Hagenees nog eens life aanhoren.
Wat ons op het Haagse bankje opviel is dat de ziekte Kankah! in bijna iedere zin voorkwam. Deze ernstige ziekte was vermengd met nog veel meer engs. Zo liep er iemand langs die werd aangeduid als een kleretyfuskankamongool. Het was een donkere man, waarbij de één zei: “Je ziet hem denken, wat ken ik pikken?” en de ander reageerde met: “Dat ken helemaal niet, die tyfuslijer ken helemaal niet denken.”
Toen ze hoorden dat we uit Delft kwamen was de reactie: “Helemaal uit Delft? Helemaal op de fiets? Kankah, wat een end! Moet je ook nog helemaal terug dan?” (het is acht kilometer…).
Zij: “Je weet het die kankahdeur staat bij mij altijd voor iedereen open. Maar dat tyfuswijf as die weer voor de deur staat geef ik haar direct een trap in haar kankahmaag en pleurt ik haar direct weer naar buitah!”
Waarop oma aanvult: “Dat kankahwijf mot ook nog een kind opvoeden. Ze leg tot 12 uur in haar kankahbed. Ze is nog te beroerd om derzelf aan te kleje. ’s Avonds loopt ze nog in d’r tyfuskamerjas.”
Zij: “En weet je wie de vader is van dat kind? Dat is een doeana. Het was op een feessie. Ze had twee flessen whiskey achterovergeklapt en toen wilde ze wel. Ze zegt dat ze er niks meer van weet. Die kankahvader van dat kind werk op Schiphol maar hij is soms helemaal leip. Dan heb-ie weer een paar blowtjes gehesen.”
Zij tegen haar vriend: “Kankah! Wat doe jij nou met je blowtje? Het lijkt wel een kanon! Je heb er vandaag al vier van me gejat, dat spul ken wel op hoor!”
Om te voorkomen dat we high werden van de weedlucht zijn we na korte tijd maar weer op de fiets gestapt…
O en het ergste is dat ik dat ook in het Hagenees hoor als ik het lees. Grof maar wel direct. Lekker taaltje.