Deze twee weken werk ik weer vijf dagen in Harlingen. Oftewel Lahringen, zoals Simon Vestdijk zijn woonplaats noemde. Dit is op sommige dagen mijn uitzicht over de Zuiderhaven.
Het werk in Friesland bestaat uit teambesprekingen met de vier woonlocaties, een visiedag voor één van de locaties en een aantal cliëntbesprekingen met familie en zo mogelijk met de cliënt zelf.
De besprekingen zijn tweetalig. Vooral met de familie zijn ze ook vaak in het Fries. En sommige cliënten spreken weinig Nederlands en des te meer Fries.
Het is dus wel handig dat ik vroeger thuis dagelijks Fries om mij heen hoorde spreken. Die taal ben ik niet kwijt geraakt en klinkt me nog steeds als muziek in de oren.
En voor de mensen die problemen hebben met die eigenzinnige Friezen: het Fries is de tweede erkende taal in Nederland. Friezen hebben dus wettelijk gezien net zoveel recht om in hun eigen omgeving Fries te spreken als Hollanders in hun regio Nederlanders spreken. Precies zoals het in België geregeld is met het Frans, Vlaams en Duits. In Wallonië hoeft men geen Vlaams te (kunnen) spreken.
In de treinen van Arriva worden de berichten ook tweetalig omgeroepen. De NS heeft daar nooit een mee willen werken.
In de praktijk is het Friese taalgebied wel vrij complex. Je hebt alleen al het onderscheid tussen de Kleifriezen en de Woudfriezen. Daar zitten qua taal alweer aanzienlijke verschillen tussen. Niet alleen qua taal, maar ook qua mentaliteit. Mijn grootvader (Pake) was een Woudfries die later op de klei opgroeide. Hij was dus taalkundig gemengd.
In plaatsen als Harlingen en Leeuwarden spreekt men Stadsfries: een mengeling van Nederlands en Fries. Dat vind ik bepaald geen mooi dialect. Geef mij het originele Fries maar. Dat is (ook qua gevoelsuitingen en nuanceringen) een bijzonder mooie taal.
Ken je het boek “It wrede paradys ” van Hylke Speerstra?
Mijn ervaring is dat bepaalde uitspraken in het Fries, vertaald in het Nederlands, dan anders aanvoelen.
Ook al klopt de vertaling.